Hoofdstuk 13

67 7 3
                                    

POV Tony
Dagen gingen voorbij. Volgens Geldar waren we bijna bij de eindbestemming. Nog een week, dan zouden we er zijn. Elke dag werd mijn mond gesnoerd en werd Silferina gemarteld, zodat we elke keer bezorgd in slaap vielen en de dag daarop niet heel veel meer deden dan elkaar vasthouden en de moed inspreken. We lieten Geldar nooit onze angst, verdriet of woede zien, maar volgens mij wist hij hoe we ons voelden. "Je zal me wel haten." zegt Geldar als hij me weer vastsnoert. In zijn ogen zitten tranen en hij glimlacht een beetje triest naar me. Ik kijk hem stuurs aan. "Ik weet dat je me haat. Je vriendin haat me nog meer, waardoor ze me de voldoening van haar emoties niet gunt. Na de eerste keer heeft ze alleen nog maar een pokerface opgehouden als we haar martelden, hoe hard we ook martelen." Silferina zat elke dag weer meer en meer onder de blauwe plekken, schrammen en striemen van een zweep, en elke nacht weer moest ik aanhoren hoe ze gemarteld werd. Soms wens ik dat ik iets in mijn oren kon stoppen, maar aan de andere kant voelde het niet juist om niet te luisteren. Alsof ik Sil dan in de steek laat. Geldar staat op en klopt zijn handen af. "Nog een week Tony, dan zijn we bij onze eindbestemming." Hij glimlacht wrang naar me. "Een eindbestemming die waarschijnlijk je dood zal betekenen." Goh. Dat had ik ook al wel uitgevogeld. Geldar loopt de tent uit en ik leun tegen de tentpaal aan, klaar om weer maar de zweepslagen te luisteren. Ergens fluistert een stemmetje dat ik dit niet zomaar toe moet laten. Ze is je vriendinnetje! Ze sláán en mártelen je vríéndinnetje! Ik zucht en verschuif een beetje. En hoe dacht je dat ik wat kon doen?-vraag ik het stemmetje. Daar had het geen antwoord op. Ik ook niet. Plotseling gaat de tentdoek open en komt er een blondharige jongen met een doek voor zijn mond, groene ogen en een heleboel sproeten op zijn gezicht. Hij houdt een vinger voor de plek waar zijn mond zit en pakt een dolk uit zijn riem. Even krijg ik de neiging om hem een harde trap te geven, maar dan gaat hij achter me staan en snijdt hij de touwen door. Verbaasd haal ik de doek van mijn mond. "Wie-" "Sst." onderbreekt de jongen me. Hij gluurt naar buiten en wenkt me. Als ik de tent uit loop is er niemand te zien op het terrein. Nog verbaasder dan eerst blijf ik staan, maar de jongen pakt ruw mijn hand en rent ervandoor. Ik wil protesteren, maar de angst om te struikelen of iemand in het kamp te waarschuwen houdt me tegen. Als we in het bos zijn stoppen we met rennen en lopen we in een stevige looppas door. "Mag ik weer praten?" vraag ik zacht. De jongen kijkt even achterom. Ik kijk ook, maar er is niemand te zien. "Ja hoor." zegt hij dan. "We kunnen weer praten." "Mooi. Waarom haalde je mij uit het kamp?" De jongen aarzelt even. "Wel... We kregen een anonieme tip dat de Zwarte Bandieten een gijzelaar hadden die ze naar hun baas wilden brengen, dus besloten we die gijzelaar te onderscheppen, of nou ja, mijn vader besloot dat. Hij is de baas van ons zie je." "En wie zijn jullie?" vraag ik verbaasd. De blonde jongen grijnst trots. "Wij zijn de rebellen. Wij vechten voor de vrijheid van Tirakné en alle andere landen die de baas in bezit heeft, alle landen dus." Hij fronst even. "Of wacht, nee. Drie nog niet." Ik knipper verbaasd met mijn ogen. "Wacht even..." Ik haal mijn hand uit de hand van de jongen en tik nadenkend op mijn kin. "Faralla, Emara en Araluen." raad ik. De jongen knikt. "Hoe weet je dat?" "Omdat dat de landen zijn waar ik en Sil bezig zijn geweest. In Araluen hebben we koning Arnaut weer op de troon gekregen, in Faralla koning Joris en in Emara hebben we de bende van de Opaal tegengehouden bij hun opstand. Het was verder ook maar een gok." "Jij bent slim." zegt de jongen ademloos. "Ik zou dat nooit geraden kunnen hebben." Ik bloos een beetje door het onverwachte compliment. "Dus... Jullie rebellen vechten tegen de Baas? Hoe heet je dan?" De jongen wordt rood en slaat zichzelf voor zijn hoofd. "Dom! Vergeten mezelf voor te stellen." Hij steekt zijn hand uit. "Ik ben Adam, aangenaam." Ik schud Adams uitgestoken uitgestoken hand. "Insgelijks, ik ben Tony." "Tony." zegt Adam. "Kom je uit Emara of Faralla?" "Ik kom uit Faralla. Hoezo?" Adam glimlacht. "Omdat je naam zo klinkt. Goed, laten we nu maar weer doorlopen, voor pap mannetjes achter ons aan gaat sturen omdat hij denkt dat ik gevangen genomen ben." "Gaan we Silferina niet bevrijden?" vraag ik een beetje teleurgesteld. Adam fronst zijn wenkbrauwen. "Silferina? Nog een gevangene?" "Mijn vriendin." leg ik uit. "We werden gekidnapt uit het kasteel van Emara, waar ze overigens de prinses is." Adam knikt een paar keer. "Nee, we kunnen haar niet bevrijden. Het was puur geluk dat er geen bewakers waren toen ik jou ging halen, en aangezien ik niet wist dat er een tweede gijzelaar was ging ik er zo snel als ik kon vandoor. Ze zullen jouw verdwijning nu wel door gekregen hebben." Oh ja, daar had ik even niet aan gedacht. Ik kijk nog een keer even om naar waar het kamp zou zitten en beloof mezelf en Silferina dat ik haar zo snel mogelijk bevrijden ga. Dan ren ik achter Adam aan.

POV Silferina
Geldar maakt me ruw wakker. "Wakker worden prinses, ik heb slecht nieuws voor je." Ik kreun. Zou hij me weer gaan martelen? Ik ben al geweest, en wil slapen. Geldar kijkt een beetje triest. Ik frons mijn wenkbrauwen. Vanwaar is hij zo triest? Maar meer dan een korte frons laat ik hem niet zien. Geen reactie tonen. We moeten niet reageren. Als we reageren krijgt Geldar wat hij wil en geven we hem alleen voldoening omdat zijn plannetje lukt en hij ons in zijn macht heeft- zei Tony, en dat heb ik aangehouden. Geen reactie, dan heeft Geldar zijn voldoening niet. "Ik haat het om te zeggen, maar..." Geldar kijkt naar de grond en wriemelt met zijn handen, zoekend naar woorden. Dan kijkt hij me aan, met een gepijnigde blik. "Tony is dood." Die woorden treffen me als een stomp in mijn borst. Even blijf ik Geldar met grote ogen aankijken. Dan denk ik weer aan dat hij ons ook mentaal martelt. Ik verhard weer. "Leugenaar." Geldar zucht. "Lieve prinses, het is waar. Honderd procent echt. We hebben hem zojuist begraven." "Je liegt!" roep ik. "Tony is niet dood..." Geldar schudt zijn hoofd. "Het is waar. Echt." Ik geloof hem niet. Ik wil het niet geloven. Tony is niet dood. "Hoe is hij gestorven dan?" vraag ik. Als Geldar er lang over doet om te antwoorden liegt hij. En als hij te snel antwoordt ook. Geldar antwoordde helaas precies op het moment dat iemand die de waarheid spreekt dat zou doen. "Er waren wat rebellen die hem probeerden te bevrijden denk ik. We hebben ze gedood. In dat kruisvuur heeft iemand ook Tony geraakt, recht in zijn hart. Toen we bij hem kwamen was hij al dood. We hebben hem begraven, net als de andere rebellen die we gedood hadden." Geldar kijkt me een beetje triest en streng tegelijk aan. "Het is echt waar." "Niet." fluister ik, terwijl er tranen in mijn ogen komen. "Het is een leugen." Geldar knielt en kijkt me recht in mijn ogen aan. Er zitten tranen in zijn ogen, die mijn tranende ogen weerspiegelen. "Nee Silferina." Dit is de eerste keer volgens mij dat Geldar me bij mijn naam noemt. "Het is de waarheid."

De Grijze Jaagster, boek 5, OntvoerdWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu