Hoofdstuk 20

71 8 0
                                    

POV Tony
Wachten duurde lang. De teams waren al op pad, en nu was het enige dat ik kon doen in een hoekje van de tent zitten en wachten. Ik probeerde de tijd te doden met lezen in een boek dat ik van Adam mocht lenen, maar die had ik snel alweer aan de kant gelegd. Ik maak me zorgen. Om de rebellen, om Silferina... om onze familieleden die ergens waren, op zoek naar ons. Of nouja, Silferina's familieleden. Die van mij leefden niet meer. Mijn familieleden waren nu mijn vrienden, de mensen die om me gaven en om wie ik gaf. Ik kijk weer of de rebellen eraan komen en loop even een rondje om het kamp heen om eventuele zielen weg te sturen, maar er was niemand anders dan ik. Ik zucht zachtjes. Verveling slaat snel toe als je je zorgen maakt. Ik breek een tak van een boom af en ga tegen de boom aan zitten, waarna ik een punt aan de tak begin te maken met de dolk die ik van Adam had gekregen. Als er een flinke punt aan zit snijd ik het van de tak af en maak een nieuwe punt, tot ik uiteindelijk drie punten uit de tak heb gehaald. Dan bedenk ik me iets. Will heeft me geleerd hoe ik een boog moet maken, vlechten desnoods. Waarom ga ik dat niet doen? Ik loop een tijdje het bos door, tot ik een tak vind die lang genoeg is om een boog te worden. Ik buig hem een paar keer en keur hem dan goed. Hij mag dan niet helemaal perfect zijn - een beetje dun, maar dat moet geen verschil maken - maar ik snijd hem toch in een goede vorm en begin dan een touw te vlechten die als draad kan dienen om de pijlen mee te schieten. Hier kon ik me nog wel een tijdje mee vermaken.

POV Silferina
De schaduw werd vergezeld door een tweede, en aangezien ze nu wat dichter bij me stonden en ik minder slaperig was merkte ik dat het mensen waren. Maar bandieten konden het niet zijn. Die slopen toch niet om een tent heen? Ergens in me begon een hoop te branden. Misschien waren het mensen die medelijden met me hadden toen ze me toevallig langs zagen lopen, en gingen ze me helpen om uit het kamp te ontsnappen. Misschien kan ik dan terug naar Emara, om bij mijn ouders uit te huilen en ze te vertellen over Tirakné en Tony te vertellen. Dan pas kon ik ook rustig sterven. Zolang mijn ouders en Will niet over de bedreiging vanuit Tirakné en Tony's dood wisten kon ik ook niet sterven, vond ik. Eerst wilde ik dat ik ook zo snel mogelijk stierf, maar toen had ik nog geen hoop op een ontsnapping. Nu had ik die wel, en wilde ik hem nog grijpen ook. Toch was ik te slap om zelf iets uit te halen, dus had ik hulp nodig. De wachter voor de tent werd neergeslagen en niet heel veel later hoorde ik de bandieten alarm slaan, wat gevolgd werd door wapengekletter en kreten van pijn. Er kwam een jongen mijn tent in geslopen. Hij had blond haar en groene ogen, en hij droeg zwarte kleren en had zwarte strepen op zijn wangen staan. "Ik stel me later wel even voor." zegt hij snel. "Jij bent Silferina, toch?" Ik knik, al vroeg ik me wel af hoe hij mijn naam wist. Misschien had hij het de bandieten het een keer horen zeggen. "Goed." De jongen pakte een mes en sneed de touwen door, waarna hij me overeind hielp. "We moeten hier zo snel mogelijk weg, ik help je wel." Hij pakt mijn hand en trekt me de tent uit, waar een andere man bezig was om Leo te knevelen en op te tillen. Ik snapte niet zo goed wat zijn bedoeling was, maar toen hadden een paar bandieten ons gespot. "Rennen!" roept de man, terwijl hij Leo over zijn schouders slaat en begint te rennen. Ik en de jongen volgden, de jongen nog steeds met mijn hand in de zijne. We rennen het bos in, achtervolgd door een paar bandieten. Ik probeer te rennen terwijl ik meegesleurd wordt door de blonde jongen met groene ogen, maar mijn bont en blauwe lichaam was zo stijf als wat en ik struikelde vaker dan dat ik wegrende. Ik wilde wel weg, weg van dit kamp van kidnappers, naar Emara. Ik moet ze vertellen over Tirakné en Tony. Ik krijg weer tranen in mijn ogen als ik aan hem denk. Ik had zijn begraafplaats gezien en wist dus dat hij dood was. Dood-dood. Ik struikel weer en word daardoor iets te letterlijk meegesleurd, terwijl ik zwakjes weer probeer te lopen. "Nog even volhouden! We zijn er bijna!" roept de blonde jongen terwijl hij me overeind helpt. "Je hoeft niet te schreeuwen." mompel ik. De jongen antwoordde niet en rende verder, met mij achter hem aan. Iemand die sowieso vier dagen niks gegeten heeft kan toch niet hard rennen? Ik snap dat ik het vol moet houden, maar de jongen mocht niet van me gaan verwachten dat ik op volle snelheid kon rennen. Achter ons gingen de bandieten door het lint, maar alle pijlen die ze afschoten misten hun doel. Heel even krijg ik de neiging om gewoon stilte blijven staan en een pijl door mijn hart te laten jagen, zodat ik weer bij Tony kan zijn. Nee- spreek ik mezelf streng toe. Je mag niet opgeven. Vecht door. Doe het voor Tony. Met die gedachte raapte ik de laatste beetjes energie die ik nog had op en versnelde ik mijn pas, zodat ik niet de hele tijd struikelde. Hoeveel pijn het me ook deed dat hij dood was, zijn dood zou geen waarde hebben als ik er niet over kon vertellen in Emara, dus moest ik het tot dan zien te overleven. Daarna zou ik altijd nog kunnen sterven, op veel makkelijkere manieren dan ik nu deed. Thuis kan ik een mes door mijn borst steken of mezelf ophangen, al zal het pap en mam wel pijn doen. De jongen zag mij mijn pas versnellen en rende zelf ook wat sneller, over boomstronken en takken hoppend alsof het een groot parcours was. Dat was het ook. Het bos zat vol obstakels, en ik had het geluk dat de jongen zijn weg leek te kennen, anders was ik sowieso al drie keer gestruikeld. Na een tijdje kwamen we een paar andere mannen tegen, die tegen de jongen begonnen te praten. "Adam! Heb je het meisje?" "Ja." antwoordde de jongen. "Zijn de bandieten nog achter ons?" "Nee." zegt een man met blond haar, bruine ogen en een platte neus. "We kunnen rustig ademhalen." Adam stopte meteen met rennen, waardoor ik tegen hem op liep en omviel. Hijgend blijf ik op de grond liggen, terwijl er vlekken voor mijn ogen verschijnen. "Hebben ze je wel eten gegeven? Je bent echt mager." merkt de man op. Ik wil antwoorden, maar mijn gebrek aan energie neemt het over en laat me in een diepe slaap wegzakken. "We behandelen haar wel in het kamp." hoorde ik de man nog tegen de jongen zeggen. "Als het goed is heeft Tony de tent al opgezet." Even maakte mijn hart een sprongetje van geluk, maar toen herinnerde ik me dat het mijn Tony niet kon zijn. Die was dood. Toen werd alles zwart voor mijn ogen en viel ik in een droomloze slaap.

De Grijze Jaagster, boek 5, OntvoerdWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu