Hoofdstuk 8 - Kamperen

368 8 0
                                    

8. Kamperen – campeggio

‘Heeft iedereen zijn of haar spullen?’ vroeg mijn vader.

Ja, die had ik. Ik kon niet veel meenemen, maar ik had niet veel nodig. Niemand van ons had veel  nodig. Toch kon ik niet geloven dat we kamperend richting mijn vaders huis zouden gaan. Het leek heel kinderachtig. Gianni leek het niets uit te maken. En daarom had ik besloten dat ik me er dan ook niet druk om zou maken – er was ook niets om je ergens om druk te maken.

Het was gewoon onwerkelijk. Was het echt zo gevaarlijk als Fabrizio gezegd had?

Het ging als een waas aan me voorbij dat ik de familie Colombo na zo’n korte tijd al gedag zei. Ik probeerde me te focussen op wat ik deed. Me te realiseren dat ik iemand gedag zei. Dat ik mijn rugzak omdeed. Dat ik het huis uitliep. Maar ik kon alleen maar denken aan hoe alles was veranderd, in zo’n korte tijd. Terwijl ik zo lang had moeten wachten op die verandering.

Verdwaasd liep ik achter mijn vader en Gianni aan. Ze hadden in het begin maar een lichte voorsprong, maar die werd steeds groter en groter.

Ik was me er vaag van bewust dat ze stopten met lopen, en wachtten tot ik weer bij hen liep. Al snel werd duidelijk dat mijn tempo gewoon lager was, en ze moesten weer op me wachten.

Gianni pakte mijn hand en het voelde alsof ik ontwaakte uit een diepe slaap. Ik voelde de grip die hij op mijn hand legde. Het voelde goed. Veilig. Prettig. De spieren rondom mijn mond vormden vanzelf een glimlach, ik kon het niet helpen.

Het tempo ging langzamer dan dat het net gemiddeld ging, maar het was stukken sneller dan mijn tempo. En ik hield het prima bij. Mede door mezelf, maar het meeste had ik aan Gianni te danken. Hij had de waas die over mijn gezichtsveld heen lag verwijderd. Ik genoot nu oprecht van de wandeltocht door het prachtige Italië.

Het viel me op dat er nog best veel bebouwing tegen de berg stond. Ook toen we toch aardig hoog begonnen te raken werden we omringd door de pittoreske huisjes. Het waren er weliswaar minder dan in het dal, maar het viel nog een dorp te noemen.

Al gauw bleek dat ik te vroeg mijn conclusies getrokken had; zoveel huisjes als er net nog waren, zo weinig waren er nu. Alsof je een grensgebied overging. Wat bij elkaar geplukte huisjes, een zandweggetje en een vuil bord waar ooit vast een prachtige plaatsnaam op had gestaan, verbonden te boel nog enigszins. Enigszins ja.

Gianni, nog steeds mijn hand vasthoudend, stond ineens stil. Toen hij zich omdraaide volgde ik zijn voorbeeld en volgde zijn blik. Mijn mond viel open, want wat ik zag was werkelijk adembenemend. Zo’n uitzicht had ik nog nooit gezien! We waren al een stuk hoger op de berg dan ik verwachtte, en we konden het hele onderliggende gebied overzien.

Er was geen wolkje te bekennen aan de strakblauwe lucht, en de lichtblauwe kleur vormde een mooi contrast met de donkere, rotsachtige bergen tegenover ons, gehuld in hun donkergroene jasje. Er leek daar meer begroeiing te zijn dan aan deze kant.

Beneden ons schitterde het door de zon beschenen meer, alsof er miljoenen kristallen door het water krioelden. De boten – normaal tamelijk groot – dreven nu als miniatuurtjes in het meer: zeilbootjes, speedboten en de daarbij behorende waterskiërs, de toeristische veerboten en zelfs een enkele kano.

De huisjes waren op sommige plaatsen slechts kleine vierkantjes, maar ook de bebouwing deed het uitzicht goed. Het had iets sprookjesachtig, vooral met de kleine mooie kerkjes die in elk plaatsje, hoe klein dan ook, te onderscheiden vielen.

Mensen waren ondertussen al zo klein dat zelfs mieren nog groter leken, maar de grote mensenmassa’s op straat waren nog goed te zien.

Het zag er levendig uit. Levendiger dan ik me had kunnen herinneren. Ik bedacht me dat ik Italië misschien nu voor het eerst écht zag. De taal was me opgevallen. Het eten was me ook absoluut niet ontgaan. Maar de schoonheid van Italië van volkomen nieuw voor me, en ik was ervan overtuigd dat dit beeld me nooit zou gaan vervelen.

Donker LichtWhere stories live. Discover now