Hoofdstuk 25 - Bloed

193 3 0
                                    

25. Bloed – sangue

De trap trok zich naar me toe, alsof ik daar beneden, in de duisternis, alles wat ik ooit had gewild kon pakken. Ik reikte uit naar de trap, die zich niet ver bij me vandaan bevond. Tot Corina plots voor me stond.

‘Corina!?’ stootte ik uit. Ze reageerde op geen enkele manier. Ik begon het gevoel te krijgen dat alleen ik mezelf kon horen, en dat werd bevestigd toen ik haar naam nog eens zei, harder ditmaal.

De trap dreef bij me weg, en toen ik erachteraan wilde gaan hield Corina me tegen. Ze had eerst de weg alleen verspert, maar hield nu mijn rechterschouder vast. Ik merkte dat ze niet eens zo heel veel kracht zette. Ik was gewoon zwak. Veel te zwak.

Plotseling schreeuwde ze. Van pijn? Uit woede? Misschien wel uit beide.

‘Hunter,’ fluisterde ze met schorre stem.

‘Doet Hunter dit?’ vroeg ik geschrokken en Corina knikte meteen, voor ze met de wind meewaaide. ‘Anders kan hij niet in leven blijven. Ik offer mezelf op,’ hoorde ik haar stem door de ruimte galmen. Ik wist niet precies waar ik me bevond. Het was donker. Hol. Alsof ik me in Hunters ogen bevond. Het was namelijk ook net zo koud geweest als zijn adem. Als zijn lippen die mijn huid af en toe geraakt hadden als hij sprak. Heel even hunkerde ik ernaar dat gevoel terug te krijgen, maar ik zette dat snel van me af. Het idee alleen al gaf me de rillingen, dus ik snapte niet dat ik er zojuist nog naar verlangde.

Gianni. Ik miste Gianni. Zijn lippen wilde ik voelen. Die van Hunter niet. Die behoorden aan de duisternis. De trap. Daar moest ik me nu op focussen. Hij bevond zich verder dan eerst, maar ik kon het licht dat beneden leek te schijnen nog duidelijk zien. Ik begon te rennen en werd sneller dan verwacht moe. Ik raakte uitgeput. Godzijdank, dacht ik bij mezelf toen ik boven aan de trap stond. Het licht beneden was verblindend, maar vervaagde sneller dat ik voormogen had gehouden.

Ik deed een stap naar voren en wachtte angstig waar ik op terecht zou komen. Het licht was volkomen verdwenen, en ik tastte nu in het donker. Toch werd ik nog steeds naar een punt beneden toe getrokken.

Ik kon mezelf ervan weerhouden te gillen, maar wist dat ik pijn zou hebben als ik beneden terecht zou komen. Als ik eindelijk klaar was met vallen. Maar er kwam geen einde aan de trap, zo leek het. Het maakte me niet meer uit. Ik wist niet meer waar ik was. Wie ik was. Dat pijn iets slechts was. Door sommige werd het gezien als iets goeds. Ik kon me niet herinneren dat ik bij die groep hoorde, maar ik kon me ook niet herinneren dat ik dat niet deed.

De pijn deed me niets. De angst die bij het vallen kwam kijken wel. De trap was verdwenen, ik viel nu in een zwart gat. In het niets. Mijn ogen hield ik stevig dicht, maar het hielp niets. Je ogen ergens voor dicht doen hielp nooit. Het vallen hield maar niet op, en tranen vulden de hoeken van mijn ogen.

Ruw stopte ik met vallen, en deed mijn ogen open. Hoorde het niet veel pijnlijker te zijn te vallen van zo’n hoge afstand? Dit was een droom. Misschien was het hier anders. Aan de andere kant was dit niet zomaar een droom. Het was een nachtmerrie. Die draaiden om pijn.

Toen ik naar boven keek zag ik een klein jongetje die mijn hand vasthield, niet veel ouder dan een jaar of acht. Ik herkende hem meteen als een jongere versie van Hunter, met zijn lichte huid en haar, en zijn donkergrijze ogen. Bijna zwart, maar niet helemaal in het donkere licht. Het verbaasde me dat een klein jongetje zoals hij me met eén hand kon dragen. Hij leek zich verder nergens aan vast te houden.

‘Dank je,’ fluisterde ik. In mijn hele leven was ik nog nooit zo dankbaar geweest.

Kleine Hunter antwoordde nooit terug. Hij lachte alleen maar, al keken zijn ogen met die koude, lege blik die alleen Hunter kon maken.

Donker LichtWhere stories live. Discover now