Hoofdstuk 19 - Bondgenoot

244 6 0
                                    

19. Bondgenoot – alleato

We zaten nerveus in het kleine ‘restaurantje’, dat uit niet meer dan zo’n tien à dertien tafeltjes bestond. Vast dertien, het ongeluksgetal. Want waar wij nu last van hadden, was ongeluk en niets anders dan dat.

Opa en oma Mancini waren al dood.

Hunter had voor veel te veel opschudding gezorgd.

Mijn vader was over het algemeen in een kind veranderd.

Maria had Fabrizio’s vleugels gezien.

Het was al zo veel geweest dat we een pauze moesten inlassen, maar de laatste uit het rijtje had het zooitje compleet gemaakt. Waar we het aan verdiend hadden? Ik had werkelijk geen idee.

Gianni had natuurlijk totaal geen weet van wat er zich zo’n dertig minuten geleden had afgespeeld, maar voelde dat er iets mis was. Daarnaast was hij ook nog eens opvallend stil.

We hadden als voorafje een lekkere salade gekregen, maar ik kon er niet van genieten. Ik merkte amper dat ik ervan at, en ik wist zeker dat voor Fabrizio hetzelfde gold. Gianni at zelfs bijna niet. De eigenaar van het pand had ons de salades persoonlijk gebracht. Maria durfde ons vast niet meer onder ogen te komen nu ze heeft gezien dat Fabrizio een bovennatuurlijk wezen was. De andere gasten die er waren, drie om precies te zijn, bediende ze wel.

Even verderop zat een moe-uitziende man van een jaar of veertig. Volgens eigenaar Pablo was de man, Mikael, een Zweedse zakenman die overspannen was en net uit een afkickkliniek was ontslagen. Hij was hierheen gekomen om zijn rustieke periode voort te zetten. Een beetje vreemd al zei ik het zelf, tot rust komen in een wijnboerderij als je aan een alcoholverslaving leed.

Ik vond het wel grappig dat hij Zweeds was. Het deed me denken aan Madison. Daardoor miste ik mijn moeder en vrienden wel weer, maar ik kon me daar ineens makkelijker overheen zetten dan ik ooit gekund had.

De andere gasten waren hier samen, het was een stel uit Frankrijk, Jules en Marie-Claire. Naar eigen zeggen hier gekomen om hun individuele en gezamenlijke banden te versterken en verder te ontwikkelen. Zoiets had Pablo gezegd, al klonk het voor mij als spirituele abracadabra.

Al met al waren we een mooi stel met z’n allen; een alcoholist, twee halve guru’s en twee Engelen met hun metgezel. Of eigenlijk een Engel, een vleugelloze en hun metgezel.

Fabrizio had zijn salade ondertussen op en ik had ook niet al te veel op mijn bord liggen. Gianni had echter nog steeds bijna geen hap door zijn keel gekregen.

‘Heb je geen honger?’ vroeg ik toch wel een beetje bezorgd. De afgelopen weken was me wel duidelijk geworden dat Gianni en echte Italiaan was wat eten betrof; hij was er gek op.

Maar Gianni schudde hevig zijn hoofd. ‘Ik voel me ook niet zo lekker. Vinden jullie het erg als naar mijn kamer ga?’ vroeg hij. Hij klonk een beetje vreemd. Hij leek inderdaad wel wat ziekjes.

‘Ga maar, en kruip je bed in. Wij zien je morgenochtend wel weer,’ zei Fabrizio.

Gianni stond op en liep weg. ‘Dat kon er ook nog wel bij, een zieke Gianni,’ zuchtte ik.

‘Het gaat wel lekker hè?’ Fabrizio grinnikte, maar ik wist dat hij er helemaal niks grappigs aan vond.

De borden werden opgehaald, dit keer door Maria. Ze maakte geen oogcontact en haastte zich. Daarbij viel het glas wijn van Fabrizio om. ‘Oh, het spijt me,’ fluisterde ze geschrokken. Ze zette het glas weer rechtop, vulde het met een bodempje wijn – wat maar net goed ging – en vluchtte de keukens in.

‘We moeten morgen weg hier, of niet dan?’ vroeg ik. Eigenlijk wist ik het antwoord al.

‘Natuurlijk. Hoe jammer dat ook is. Deze plek had wel iets.’ Daar was ik het helemaal mee eens. Dat maakte het ook zo jammer dat we weer weg zouden moeten.

Donker LichtWhere stories live. Discover now