De waarheid

65 8 1
                                    

[Zoë]

Ik schrok wakker van een geluid, meteen zat ik rechtovereind. Het haardvuur was uitgegaan en het was best wel fris. Ik sloeg mijn armen over elkaar en kwam overeind. Ik liep naar het raam toe en keek naar buiten. Voor de deur van het hutje stonden drie soldaten, ze waren helemaal in het zwart gekleed. Ik kon nog net snel wegduiken voor ze me zagen. Ik kroop over de grond naar Benjamin toe en schudde hem wakker. 'Er staan zwarte ridders voor de deur.' Fluisterde ik. Benjamin zat meteen overeind. 'Volg mij.' Hij opende zacht een deur en sloop weg, ik volgde hem. We kwamen uit in een slaapkamer. Benjamin tilde het tapijt op en er verscheen een luik. Achter ons klonk een harde klap gevolgd door het kraken van hout. 'Ze hebben de deur ingeslagen!' Angstig keek ik Benjamin aan. Hij maakte het luik open en ik klom snel langs de ladder naar beneden, Benjamin volgde. 'Wat nu?' Benjamin wees naar een gang. We kropen erdoor heen en kwamen vlak achter het hutje uit. 'Dit is vreemd.' Vragend keek ik Benjamin aan. 'Hoezo?' Benjamin ging rechtstaan en stak zijn hand uit, hij trok me overeind. 'Zwarte ridders vallen nooit zomaar een huis binnen tenzij er iets is wat ze moeten halen voor hun leider.' Ik klopte het zand van mijn jurk af. Er klonk lawaai achter ons, Benjamin greep mijn hand vast. 'We moeten hier weg nu! Ze hebben het luik gevonden!' Hij trok me mee het bos in. We begonnen te rennen, achter ons klonken voetstappen. Ik keek achterom en struikelde daardoor over een wortel van een boom die boven de grond uitstak. Ik liet Benjamin's hand los en viel voorover. Benjamin draaide zich verschrikt naar me om er kwam een zwarte ridder op ons afgelopen. Benjamin trok me overeind, de zwarte ridder stond nu recht voor ons. 'Wat nu?' Siste ik tussen mijn tanden door. Benjamin hield zijn ogen strak op de zwarte ridder. 'Als ik het teken geef rennen we zo snel mogelijk weg.' Ik knikte zachtjes. Benjamin begon op zijn hand af te tellen. Drie, twee, een! We draaiden ons om en begonnen te rennen, tenminste dat was het idee. In werkelijkheid botste ik tegen een zwarte ridder op die achter ons was komen staan. Hij greep mijn polsen vast en trok me tegen zich aan. 'Hallo schoonheid.' Benjamin draaide zich om en stopte met rennen. Ik kon hem niet ook laten pakken. 'Ren Benjamin!' Benjamin schudde zijn hoofd. 'Alsjeblieft ren!' Er kwamen nog meer zwarte ridders aangelopen. Benjamin keek me schuldbewust aan en rende toen weg, een paar ridders wouden achter hem aanrennen. 'Laat hem gaan, we hebben wat we nodig hebben!' Het was de zwarte ridder die me vasthield die sprak. 'Laten we gaan.' Hij trok me mee en we liepen het bos uit.

Na een paar uur lopen namen de ridders een pauze. De ridder die me nu al de hele tijd vast had gehad duwde me tegen een boom aan en bond mijn handen vast, daarna ging hij bij de rest zitten. Ik hoorde de ridders met elkaar praten, opeens stonden ze bijna allemaal op en liepen weg. De ridder die me had vastgebonden kwam naar mij toegelopen. 'Het lijkt erop dat het alleen ons tweeën is voorlopig. Dus laat ik me even voorstellen.' Hij zette langzaam zijn helm af. Ik keek recht in twee smaragdgroene ogen. Hij haalde een hand door zijn zwarte haren heen. 'Ik ben Jace en jou naam is?' Ik hield mijn handen voor zijn gezicht. Hij grijnsde charmant. 'Sorry schoonheid maar dat gaat niet gebeuren, ik heb orders.' Zuchtend liet ik mijn handen zakken. 'Zoë.' Jace keek me vragend aan. 'Wat?' Ik rolde met mijn ogen. 'Zoë, mijn naam is Zoë.' Jace stond op en liep naar het vuurtje toe dat de ridders gemaakt hadden, er hing vlees aan een spit boven. Hij pakte er een stuk af en kwam terug. 'Hier.' Hij hield het stuk vlees voor me. 'Ik ben vegetariër.' Jace hield het stuk vlees terug. 'Vegetariër dus?' Hij stond op en liep naar zijn tas toe, het verbaasde me toen hij er een appel uithaalde. 'Dit is beter denk ik.' Hij legde de appel in mijn handen en kwam voor me zitten. Ik nam een hap van de appel en keek Jace aan, hij zag er niet echt kwaadaardig uit. Jace keek op naar me. 'Bevalt het uitzicht schoonheid?' Ik rolde met mijn ogen en keek weg. 'Dat zou je willen.' Ik nam nog een hap van mijn appel. Een rilling liep over mijn rug, het viel me nu pas op hoe koud het eigenlijk wel niet was. 'Waar gaan we heen?' Jace keek me aan. 'Ik kan je niks vertellen.' Zuchtend draaide ik mijn hoofd de andere kant op. Ik hoorde voetstappen door de struiken heen, Jace zette snel zijn helm weer op en stond op. Hij greep de appel van mijn schoot en gooide hem tussen de struiken daarna ging hij bij het vuur zitten. De andere ridders kwamen aangelopen en gingen bij Jace zitten. Schijnheilig, dacht ik in mezelf.

De trilogie: Het sterrenkindWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu