Hoofdstuk 8

381 19 3
                                    

Ik moet nog een week in het ziekenhuis blijven om beter te worden. Het is er saai. En ik hou niet van saaie dingen. Daarom stap ik op een saaie middag uit mijn bed. Oeps, niet vergeten dat stomme apparaat voor mijn infuus mee te nemen. Ik maak een rondje om het ziekenhuis en kijk een beetje mensen. Ik hoop dat ik Thijs niet tegenkom. Eigenlijk wel, dan kan ik kijken of ik hem goed geraakt heb. Na een halfuur lopen zie ik opeens een bekende zitten. De vriend van Thijs. Ik verstijf. De vriend van Thijs merkt mij niet op. Snel draai ik om en loop ik de andere kant op. Even later lig ik netjes weer in mijn bed. Na mijn kleine avontuurtje doe ik de rest van de week niks meer dat niet mag. Aan het eind van de week word ik ontslagen uit het ziekenhuis. Even later sta ik buiten en adem ik de frisse lucht in. Vrijheid. Ik loop naar de bushalte, aangezien ik niemand heb die mij naar huis wil brengen. Over een halfuur komt er pas de bus die ik moet hebben. Ik pak mijn oortjes uit mijn tas en een tijdje luister ik muziek. Opeens komt er een jongen naast mij zitten. 'Hoi,' zegt hij. 'Hoi,' zeg ik terug en ik glimlach. We zeggen een tijdje niets. Ik heb mijn oortjes maar uitgedaan, omdat ik dat beleefder vind. Wat ben ik toch aardig. Even later vraagt de jongen: 'Waarom zat jij in het ziekenhuis?' 'Ik ben net boven mijn hart gestoken met mijn mes,' antwoord ik. De jongen kijkt me geschrokken aan. 'Dan heb je geluk dat je nog leeft!' zegt hij. Ik knik. 'Je mag God wel bedanken.' zegt hij weer. Ik glimlach. 'Geloof jij in God?' vraag ik. De jongen knikt. Hij opent zijn mond om iets te zeggen, maar dan zeg ik: 'Sorry, mijn bus is er!' Opeens vraagt de jongen: 'Mag ik je nummer?' Verbaasd kijk ik hem aan en zeg: 'Ja hoor.' Ik geef hem mijn nummer. Verbaasd ga ik in de bus zitten. Er zijn niet zoveel jongens die mijn nummer willen hebben. De hele busreis denk ik na over de jongen, en over nog veel meer dingen. Na een halfuur ben ik eindelijk thuis. Er zit een nieuw raam in de deur. Door deze kun je helemaal niks zien. Ik steek de sleutel in het slot en open de deur. Het huis ziet er nog hetzelfde uit als eerst, behalve dan de scherven van het raam. Ik loop naar boven en gooi me spullen op mijn bed. Ik ga weer naar beneden en plof op de bank. Er ligt een briefje op de tafel. Nieuwsgierig open ik hem.

Dacht je dat je ons te slim af was? De volgende keer vermoordt Thijs je.
Pas maar op..

Met een opgetrokken wenkbrauw verscheur ik het briefje. Ik ben echt niet bang dat Thijs naar me toekomt. Hij is veel te bang nu dat ik hem aangeef. Ik ken hem. Maar het idee dat er een vriend van Thijs in mijn huis is geweest, een of misschien wel meer briefjes neerlegt, misschien wel aan de deur zit te luisteren wat mijn reactie is beangstigt me. Ik besluit gewoon naar bed te gaan, morgen zie ik wel verder.

AngstWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu