deel 3.1

96 12 2
                                    

... nadert nu wel heel snel.

Twee dagen Later.

Uda liep zonder De Dood aan haar zijde de stad binnen. De straten waren stil en lagen er bijna verlaten uit. Een paar mensen liepen in snelle tred voorbij, maar dat was het dan ook.

Het kind had haar werk gedaan en had de ziekte de stad in geholpen. Ze had haar vriendinnetjes besmet en zij hadden op hun beurt weer anderen besmet. Binnen een mum van tijd was een groot deel van de mensen in aanraking met de ziekte gekomen.

Plots hoorde ze een heleboel kabaal. Een hele horde mensen stond voor een huis met fakkels en houten platen. Binnenin hoorde je het gezin schreeuwen, maar de mensen dachten niet aan de gezonden in dat huis, alleen dat ze zelf besmet zouden raken.

De timmerman was alle ramen aan het dichtspijkeren en de deur werd met hout vast getimmerd. Er was voor de mensen geen ontkomen aan. 

"Laat ons hier uit! Wij zijn niet besmet met die vreselijke ziekte! Wij zijn een gezin met een zieke dochter, dat is alles!" 

"Alles voor de zekerheid" Riep iemand terug. Plots maande iemand de menigte tot stilte.

"Lieve mede burgers. Ik weet net zoals jullie allemaal dat we een hard en meedogenloos leven hebben, maar moet dit nou echt? Kunnen we niet beter een medicijn zoeken voor deze arme mensen?" 

"Doktoor, wilt u ons dan dood? Als we in de buurt komen van zo'n gedrocht zijn we ten dode opgeschreven." Riep iemand

"Wij willen veilig zijn!" Riep een ander.

Uda verbaasde zich erover hoe wreed mensen tegen hun eigen medemensen konden zijn. Ze had zo'n zin om iemand de keel af te sluiten of te martelen.

"Hier! Hier is nog een zieke!" Riep plots iemand.

"Awel meneer Doktoor, als u dan toch de mensen wilt hebben, zoek dan eens uit wat ze hebben?" Ze de man weer. De Dokter knikte en liep het huis binnen. Het volk wachtte gespannen. Na een tijdje kwam de man naar buiten met bleek gezicht.

"Mijn lieve medemensen, ik heb de ernst van deze zaak nu onder ogen gezien. Ik wil daarom mij een tijdje in huis vastzetten om daar verder te bezien wat ik nu moet doen. Jullie, mijn vrienden, jullie moeten zo veel mogelijk uit de buurt blijven van deze slachtoffers." De menigte knikte en ook hier begonnen ze het huis af te sluiten. 

In dit huis hoorde je echter niemand schreeuwen. Alleen een jong meisje riep iets onverstaanbaar door het geluid van de menigte.

"Stilte, er wil iemand iets zeggen." Riep iemand. Het meisje begon luid en langzaam te praten. "Vrienden en Familie. Graag wou ik u onze verontschuldigingen aanbieden. Dit zal een straf van god zijn. Mijn ouders wisten niet wat ze hebben fout gedaan, maar waren vastberaden hun boetedoening te volbrengen. Ze vroegen u vriendelijk voor mekaar te zijn. De afgelopen dagen ben ik niet in hun buurt geweest dus ik vraag me af of ik ook besmet ben. Als ik echter niet besmet ben zal ik dat wel worden, want ik blijf hier om hen die mij opgevoed hebben, te dienen. Het gaat u goed." De stem van het meisje stierf weg en de menigte was stil. Iedereen dacht na over de woorden van het kind.

Langzaam aan dropen de mensen het af om naar huis te gaan, maar Uda liep het huis in. Ze werd kalmer naarmate ze het meisje naderde. Plots zag Johanna de moeder van het zieke kind in bed. Ze ijlde en schreeuwde van de pijn. De vrouw zweette zich rot. Johanna voelde geen medelijden meer, maar toen ze zag hoe het meisje haar moeder verzorgde lichtte er toch een stukje van haar hart op.

"Rustig moeder, god zal u helpen. Hij heeft u gestraft voor iets wat u misschien heeft gedaan, maar Hij zal u genezen of u redden van deze pijn." Johanna wist niet wat ze hoorde. Ze was ten eerste geen man en ten tweede geen god, toch? Ze keek naar het meisje dat haar moeder haar hoofd met water besprenkelde zodat ze het wat minder warm zou hebben, maar het deerde niet. De moeder bleef maar ijlen. 

"Zou ik haar niet van haar lijden verlossen? Ik kan haar toch niet genezen. Het kan toch niet zo moeilijk zijn?" Vroeg Johanna zich af. "Uda kan het ook, dus waarom ik niet?" Toen snapte ze waarom De Dood er niet wou zijn. Hij hield ervan mensen te zien lijden, maar hij had deze ziekte niet ontworpen, hij kon er wel besmet mee raken.

Johanna probeerde Uda te worden om die vrouw uit haar lijden te verlossen, het lukte haar echter niet. Johanna keek naar het meisje dat warm water was gaan zetten. Ze deed er kruiden in en wat honing. Dat gaf ze haar moeder te drinken. De vrouw kalmeerde wat en viel na nog wat ijlen en woelen in een ondiepe en vaste slaap.

"Pas maar op dat u niet besmet raakt mevrouw, mijn moeder heeft een nieuwe ziekte binnen gekregen." Zei het meisje plots. Met een ruk keek Johanna achter zich, Toch zag niemand.

"Nee mevrouw, ik heb het tegen u." Johanna keek naar het meisje.

"Tegen mij? Niemand zag mij ooit." Zei Johanna stamelend.

"Waarom dan wel niet? U bent een beeldige jongedame en ik zie aan u gezicht dat u al veel heeft meegemaakt. Gaat u anders even liggen in mijn bed. Ik heb er al lang niet meer in gelegen, dus het kan niet besmet zijn met de ziekte." Johanna keek het kind dankbaar aan.

"Nee dank je. Ik wil hier blijven om je moeder te helpen, ga maar even naar beneden nog wat meer warm water halen. Dan zorg ik voor de rest." Het meisje gniffelde bij het woord warm water, maar knikte toch. 

"Mevrouw, ik ben hier om u te verlossen van uw pijn. Ik geef u nog één dag, maar daarna zult u in een diepe slaap vallen om nooit meer wakker te worden." Zei ze.

"Bent u een Engel? Want u ziet er helemaal in het zwart uit!" 

"Een Engel ben ik niet, maar ik ben wel gestuurd door uw god. Ik ben gestuurd om u van uw lijden te verlossen. Ik geef u daarom nog één dag om afscheid van uw dochter te nemen, dan zal ik u pas verlossen." De vrouw sloeg gelukzalig haar ogen dicht maar sperde die plots weer wijd open.

"Nee, niet mijn dochter! Ik kan hier onmogelijk afscheid van haar nemen! Ik moet voor haar zorgen! Niemand gaat haar willen opnemen nadat ze een moeder met de pest heeft gehad!" Begon ze bezorgd en Johanna legde haar hand op het hoofd van de vrouw om haar te kalmeren.

"Ik zal voor uw dochter zorgen. Haar zal niets ontbreken. Ze zal in goede handen zijn bij mij." Zei ze. De vrouw knikte en er liep een traan over haar wang. 

"Wie bent u? En wat kan ik voor u betekenen, want u zorgt voor mijn dierbare." Zei de vrouw plots met gesloten ogen. Johanna vroeg zich af of de vrouw aan het ijlen was of nuchter nadacht.

"Sommigen noemen mij een Demoon. Anderen noemen mij de brenger van het ongeluk, verdriet pijn en de dood, nu waarschijnlijk ook nog van de pest, maar de meesten kennen mij onder de naam Uda." Zei Johanna kalm. De vrouw knikte alsof ze haar loot aanvaarde en sloot de ogen. 

Johanna hoorde de kleine meid naar boven komen en ze liep haar tegemoet.

"Lief kind, ik geef je moeder nog een dag, dan zal ik haar verlossen van dit vreselijke bestaan."

"Bedoeld u dat u haar vermoord?" Vroeg ze met wijd opengesperde ogen.

"Nee, ik verlos haar alleen." Zei Johanna. Ze nam de beker met het warme water over van het meisje en liep naar beneden om op het kind te wachten. Ze zouden nog wat moeten bespreken over later.

UdaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu