deel 9.0

43 6 0
                                    

De Noormannen zijn opkomst

nog 356 dagen

Een week vloog voorbij en Johanna werd als maar op zichzelf. Emiel en Yolande waren met elkaar bezig en vergaten Johanna. Zij hield het erop dat het niet lang meer zou duren voordat de Dood zijn belofte zou laten uitkomen. 

Ze wist dat haar tijd snel zou komen en dat ze even moest doorzetten. Ze moest geduldig zijn, ze moest haar eigen tijd afwachten. Al zou het uren, maanden, jaren of misschien wel eeuwen duren, ze zou wachten. 

Ze slenterde door de straten van de stad en dacht na. Ze dacht na over de liefde en over de haat en over hoe dicht beide wel niet bij elkaar lagen. Ze dacht na over Jute en haar moeder. Ze hoopte hen nog eens te zien. Misschien, later, als haar geest naar het geestenrijk zou vertrekken. Ze zou met haar familie herenigd worden en met haar man en kind. Ze zou een leven kunnen opbouwen dat tot in de eeuwigheid zou duren. 

Ze liep langs een smid en zag de man samen met zijn zoon werken. Hij was nog geen tien jaar oud maar probeerde zijn vader zo goed en zo kwaad te helpen met het smeden van de hoefijzers. 

'Geef me dat ijzer eens aan zoon.'

'Ja vader.' De jongen liep naar het ijzer dat dicht bij het haardvuur lag. Even overwoog Uda tevoorschijn te komen, maar deze keer won Johanna. Ze had het gevoel dat deze jongen moest blijven leven en dat hij haar nog van pas zou komen. 

De jongen gaf zijn vader het ijzer aan en begon zelf met het omplooien van een ander stuk metaal. 

Op een trage tred liet Johanna de vader en zoon achter. Ze mocht zich niet laten gaan en zich niet kwetsbaar opstellen. Dat zou alleen maar voor problemen gaan zorgen. 

Langzaam liep ze rond in de stad. Alles ging zijn gewone gang tot plots een oorverdovende bel ging luiden. 

Paniek ontsprong en Johanna wist wat dit zou betekenen. Ze kende het geluid van een alarmbel maar al te goed en terwijl zij rustig verder liep ontstond er rondom haar langs alle kanten tumult. De mensen hadden grote angsten voor de barbaren in hun Drakars en met hun woeste blikken, maar Johanna wist dat het mannen waren die aan eten wouden komen voor hun gezinnen. 

Ze had hen gezien toen ze ergens in het noorden zat. De gezinnen die vredig met elkaar leefden. Ze kon zich niet voorstellen hoe de vrouwen zich moesten voelen als hun mannen op roverstocht waren. 

Aan de poorten was het volk begonnen te dringen zodat Johanna er niet door kon. Ze besloot tegen een huis te wachten totdat het volk er niet meer door kon en zij snel weg zou glippen voordat de poorten zouden sluiten. 

'Sluit de poorten,' Hoorde ze plots. 'Laat niemand er nog in of uit!' 

'Johanna! Je moet meekomen! De Noormannen zijn er bijna! Ze zullen je grijpen.' Plots trokken twee sterke armen haar naar achter op het moment dat zij door de poort probeerde te gaan. Met een doffe klap werd de vrijheid van haar afgenomen en woest keek ze Yolande aan. 

'Was dat nu echt nodig? Mij krijgen ze toch niet dood. Dat ben ik namelijk al.' Zei ze op een spottende toon. Achter haar verscheen Emiel en weer moest Johanna even slikken omdat hij zo op hem leek. 

'Yolande, ga jij anders al even naar het huis. Dan neem ik Johanna mee.' Yolande knikte en liet haar los. Ze gaf Emiel een kus en liep zo snel ze kon weg van al het geweld. 

'Waarom zou je het doen?'

'Wat doen?'

'Weg gaan. Je wou ons verlaten. Je had waarschijnlijk gehoopt dat wij dood zouden gaan in de strijd waardoor jij je niet meer om ons zou hoeven bekommeren.'

'Denk jij nu echt dat ik, mij om jullie bekommer?' Vroeg ze lachend. Emiel keek haar niet-begrijpend aan.

'Niet dan.' Lachend schudde ze haar hoofd. 

'Jullie zijn alleen maar met elkaar bezig, kijken zelfs niet meer om naar mij, en hopen dat ik mij om jullie bekommer?! ik ben jullie beschermengel niet! Ik ben een vriendin, maar tegenwoordig kun je het dat zelfs al niet meer noemen!' Boos keek ze hem aan. Johanna werd kwaad terwijl ze de woorden zij en voor ze hem iets kon aandoen liep ze weg. 

Hij had haar naar het huis kunnen leiden, maar ze liep weg, weg van hem van Yolande en van de liefde. Ze liep weg van al het hoop en geluk. Ze liep rechtstreeks op de Noormannen af. 

Via een kleine achterpoort ging ze buiten de stad en wachtte ze de op de barbaren die in sneltempo naderden. Ze toonde zich zichtbaar aan hen. 

'Zeg mooie dame, breng ons binnen in de stad.' Uda lachte om zijn grijns. 

'Met genoegen,' Ze keek hem verleidelijk aan, maar zag toen een jonge knaap achter hem en langzaam broedde er zich een plannetje in haar achterhoofd. 'Maar, wat krijg ik er voor terug?'

'Je blijft leven, is dat genoeg?' Misnoegd schudde ze haar hoofd. 

'Mijn leven is niets waard. Als jij integendeel wilt blijven leven zal je met een beter voorstel moeten afkomen.' De man grijnsde, maar toen hij zag dat Uda naar de jongen keek bevroor zijn blik. 

'En wat had de wel geëerde dame dan in gedachte?'

'Wat dacht u ervan als u die jongeman aan mij geeft. Hij zal het goed hebben, dat beloof ik u.' De man keek haar ongelovig aan, maar toen hij zag dat ze het meende keek hij haar ongelovig aan. 

'Waarom denkt u dat ik mijn zoon, mijn trots aan u zou geven als u slaaf?' 

'Dan geraakt u nooit op een makkelijke manier aan eten. Toon maar eens aan uw zoon hoe fijn u het vindt om mensen te vermoorden voor een minimum aan voedsel.' Uda keek de man grijnzend aan. De jongen probeerde zich nog aan zijn vader vast te klampen, maar twee struise mannen droegen hem naar Uda. 

'Dank mijn heer. Als u deze rivier verder afvaart komt u aan bij een meer. Rondom dat meer is er een groot bos en aan de rand van dat bos zijn de akkers. Laat ik u zeggen dat u met de helft ervan genoeg zult hebben.' Uda draaide zich naar de jongeman, keek hem in de ogen en liep weg met hem in zijn kielzog. 

Betreurt keek de Viking hen na. Als alles maar goed komt met hem. Dacht hij bij zichzelf en hij liep samen met zijn mannen de boot weer op om de raad op te volgen. 

UdaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu