24 ~Verleden 2~

264 26 5
                                    

Pov Link
Ik ben zes.
Ik ben nog steeds vaak verdrietig over het verlies van mijn moeder. Ik zit in groep 3 en heb maar twee echte vrienden. De ene woont ongeveer tien minuten lopen vanaf mijn huis weg. De ander is een vakantie vriend die ik alleen kan zien als ik met de trein reis. De hele klas negeert me of pest me. Na school word ik vaak opgewacht door klasgenoten en wat vrienden van hun van een paar groepen hoger. Dan word ik in elkaar getrapt en geslagen. Dit gaat al zo sinds ik van school ben verandert. Ook thuis heb ik problemen. Mijn vader is sinds het verlies van zijn vrouw heel erg verandert. Thuis zuipt hij alleen maar en wordt hij elke dag lekker dronken. Ik ben daar vaak de dupe van. Als ik ook maar iets zeg of juist niet zeg wat hem niet aan gaat kan ik klappen verwachten.
Ik zit diep in gedachten tijdens de uitleg van rekenen. Over mijn moeder en over mijn vader. Over het gepest op school en over de blauwe plekken die ik krijg na school. Over de lege flessen bier, wijn en whisky die ik 's avonds op kan ruimen. Over de lelijke woorden die ik dagelijks naar mijn hoofd geslingerd krijg. 'Weet jij het Michael?' Welke omweg kan ik vanmiddag nemen om de klappen te ontwijken? 'MICHAEL!' Ik schrik op van een trap tegen mijn schenen aan. O ja. Ik heet Michael. Tegenwoordig word ik nooit meer zo genoemd dus ik luister er ook niet meer naar. 'Het spijt me meneer.' Zeg ik zacht. 'Let je wel even op nu.' Zegt de meester op geïrriteerde toon. Ik besluit maar even op te letten. Ook al kan ik mijn concentratie er slecht bij houden.
Na een, voor mijn gevoel, veel te lange dag school loop ik naar de gang waar de jassen en tassen hangen. Ik kijk op de plek waar ik mijn spullen had opgehangen, maar daar hangen ze niet. Het is niet de eerste keer dat andere kinderen ze hebben verstopt dus ik ken inmiddels de meeste plekjes wel waar mijn jas en tas zouden kunnen liggen. Ik zoek alle rekken af. Helaas zonder succes. Ik zucht als ik vanaf buiten gelach hoor. Ik loop naar buiten en weet dan eindelijk waar mijn jas en tas zijn. Of ik er nou zo blij mee moet zijn? De jongens hebben mijn spullen hoog in de boom voor de school gegooid en staan me recht in mijn gezicht uit te lachen. Ik loop richting de boom en zoek naar zijtakken om op te staan. Die zijn er niet dus klem ik mijn benen maar langs de boom. Achter me moedigen de kinderen me aan. 'Vallen! Vallen! Vallen!' Wat lief dat ze dat doen. Zuchtend klim ik verder naar boven. Ik ga op de tak zitten waar ook mijn spullen in hangen. Langzaam draai ik me om zodat ik onder de tak hang. Mijn linker hand gaat naar voren en tegelijk gaat mijn rechter voet naar voren. Zo klem ik me weer vast en dan doe ik mijn andere voet en hand naar voren. Zo klim ik naar mijn spullen. Als ik bij mijn spullen ben ga ik aan mijn benen hangen aan de boom en doe mijn armen door mijn jas. Onder me word ik nog steeds aangemoedigd om te vallen. Ze gunnen me het echt om in het ziekenhuis te belanden. Wat hou ik toch van mijn klas! Ik trek me weer op en doe de tas om mijn schouders. Dan draai ik me om om te beginnen aan de terugweg. Terug bij de stam ga ik verder naar boven om daar op een tak te gaan zitten en te wachten tot de andere kinderen weg zijn.
Na een klein kwartiertje is iedereen weg en kan ik naar beneden zonder dat die kinderen wat gaan doen. Snel spring ik op mijn fiets en ga richting huis. Als ik halverwege ben word ik van mijn fiets afgetrokken en een steegje in gesleurd. Ik heb super veel pijn van de plekken die ik al had. 'Zo Mike.' Zegt Jochem. Het lijkt of hij mijn naam uit moet kotsen. 'Zo heet ik niet.' Zeg ik zacht en spottend tegen mezelf. Blijkbaar net te hard. Ik krijg een harde klap tegen mijn wang aan. 'Houd je grote mond eens even heel snel. Of moet ik zorgen dat je je kop houd!' Bang kijk ik Jochem aan. In een snelle beweging worden mijn armen gepakt door verschillende mensen en tegen de muur aan gedrukt. Beide zetten ze een hand neer bij mijn boven armen en mijn polsen. Tegenstribbelen durf ik niet. Ik weet wat de consequentie's daarvan zouden zijn. Ik kijk naar beneden. Naar mijn benen waar ik standaard een lange broek over heb zodat de blauwe plekken en wonden niet te zien zijn. Hardhandig word mijn kin vast gepakt en omhoog geduwd zodat ik Jochem aankijk. Bang kijk ik hem aan in zijn ogen. In een snelle beweging krijg ik een trap tegen mijn ribben aan. Ik hap naar lucht, maar ze blijven maar door gaan. Steeds meer pijn gaat door mijn lichaam heen. Tranen staan in mijn ogen. Pijn gaat door mijn hele lichaam. 'STOP!' Roep ik huilend. Ze laten me los en rennen weg. Huilend laat ik me vallen op de grond. Zo lig ik nog een tijdje huilen op de grond. Onder de blauwe plekken waar er dagelijks meer van komen.
Na een tijdje sta ik op. Ik negeer de pijn en fiets naar huis. Mezelf al voorbereidend op wat er thuis gaat gebeuren.
Als aanbel doe ik meteen een paar stappen naar achteren. Als m'n vader me meteen een klap wil geven heb ik die al ontweken. De deur gaat open en vader ziet er erg boos uit. 'Waarom ben je zo laat?' Vraagt hij nors. Een alcohol walm komt me tegemoet. 'I-ik had wat p-pro-o-blemen.' Zeg ik stotterend en snel. Zijn blik staat op onweer en hij leunt tegen een kant van de deurpost aan. Er ontstaat een gat aan de andere kant en ik zie mijn kans. Snel schiet ik langs mijn vader heen en sprint de trap op naar mijn kamer. Mijn vader komt achter me aan. 'KOM HIER ROT KIND! IK BEN NOG NIET KLAAR MET JOU!' Ik glip mijn kamer in en doe de deur op slot. Hijgend ga ik tegen de deur aan staan. Waarom moet dit mij gebeuren? Waar heb ik dit aan verdiend? Bang blijf ik voor de deur staan. Na een tijdje stopt het geschreeuw en gebonk tegen de deur. Opgelucht haal ik adem. Eindelijk durf ik me te bewegen en leeg mijn tas. Ik haal een vest uit mijn kledingkast en stop hem in de tas. Het is buiten nou eenmaal winter en ik weet niet hoe lang ik weg blijf. Ook pak ik een boek en een zaklamp uit de kast en stop die in de tas. Ook prop ik nog een deken in mijn tas. De tas doe ik op mijn rug. Ik doe mijn raam open en klim uit het raam. Via de boom voor het raam ontsnap ik en ren ik weg. Weg van het huis. Weg van de klappen en het gepest. Weg naar een plek waar ik alleen kan zijn en me veilig voel.
Als ik de straat uit ben stop ik pas met rennen. Nog hijgend loop ik verder naar het bos aan de rand van het dorp. In het bos weet ik zeker dat ik niemand tegen kom. Het bos is altijd verlaten. Als ik aan de rand van het bos sta zoek ik het pad die ik heb gemaakt. Je kunt het niet echt een pad noemen. Meer een weg van plat gestampte struikjes en omgebogen takken. Als ik het pad vind loop ik het bos in. Ik blijf het pad volgen tot ik bij een speciale plek uit kom. Bij een paar lage bomen die bij elkaar staan heb ik een soort hut gemaakt. Het is er groot genoeg om in te staan, lopen en slapen. Ik had van thuis wat touwtjes mee genomen en daarmee takken aan elkaar vast geknoopt. Ook vond ik een keer een zeil die nu als vloer wordt gebruikt. In plaats van dat ik de hut in ga klim ik een boom in. Het is een redelijk hoge boom, maar wel met stevige zijtakken zodat het redelijk eenvoudig is om in te klimmen. Wat verder naar boven is een hele brede zijtak waar goed genoeg is om op de zitten. Ik klim als een kat de boom in richting die tak. Als ik er ben ga ik er op zitten en klem m'n benen om de tak heen. Ik pak mijn boek uit de zak en open hem. Zo kan ik uren blijven zitten. Luisterend naar het gefluit van de vogels en lezend in een boek.
Na een tijdje ben ik het zat hier boven. Ik begin wat honger te krijgen en krijg steeds meer pijn met ademen of bewegen. Nadat ik mijn boek heb opgeborgen begin ik aan de klim naar beneden. Als ik ook maar een stap mis zet en val, dan heb ik sowieso wat gebroken. Maar ik doe dit al zo lang dat ik genoeg vertrouwen in mezelf heb. Zonder fouten kom ik beneden aan. Wel heb ik door mijn pijn heen geklommen. Ik kruip even mijn hut nog in. Ik kruip even onder de deken. Hoe houd ik het nog vol met dit leven? Dag in dag uit is het hetzelfde liedje. Elke dag komen er nieuwe blauwe plekken bij. Ik zit pas in groep 3 maar heb nu al een hekel aan mijn leven. Wel piekerend val ik in slaap op de koude grond.
Ik schrik wakker van een pijnscheut bij mijn ribben. Voorzichtig doe ik mijn vest omhoog. Op de plek waar ik vandaag veel ben getrapt zit een grote, blauw rode plek. Het valt best wel op bij de andere blauwe en rode plekken die mijn huid hebben bedekt. Waarom is deze plek zo donker en anders vergeleken met de andere plekken? Ik probeer diep in te ademen maar dat gaat heel moeilijk en het doet super veel pijn. Ik probeer rechtop te gaan zitten maar alles wat ik doe doet pijn. Geweldig dit. Ik heb honger, pijn, ben super moe en ben bang. Bang voor wat er gaat gebeuren als ik weer thuis kom. Mijn buik knort weer. Waarom heb ik nou mijn telefoon niet mee genomen? Anders kon ik Levi bellen en vragen of ik bij hem kon eten en slapen. Ik heb hem al lang niet meer gezien. We hebben tegenwoordig alleen nog maar contact via sms en door te bellen. Wat maakt het ook uit? Ik weet zijn adres dus kan ik ook gewoon langs gaan. Ik pak mijn spullen in en loop het bos uit. Als ik nergens kan overnachten kan ik hier nog altijd blijven slapen. Alleen wordt eten dan een probleem. Het is al schemerig. Heb ik zo lang geslapen? Blijkbaar wel. Zoekend naar in welke straat ik loop loop ik weer verder het dorp in. "Veldkantweg" staat op het bordje. Daar ben ik dus. Ik neem de plattegrond van Eerbeek, het dorp waar we in wonen, voor me. Als ik dan deze weg volg en via de Huijgenslaan naar de T.M.C. Asserstraat loop en dan naar rechts de Nobelstraat in. Ik volg de route die ik bedacht had en zo kom ik aan in de Nobelstraat. Ik tel de nummers tot ik bij nummer 33 aankom. Wat is het toch makkelijk dat ik goed ben in topografie ben. Ik haal diep adem om moed te zoeken, wat niet zo'n slim plan bleek te zijn. Weer die stekende pijn in mijn borstkast. Ik grijp naar mijn ribben, waar de pijn vandaan komt. Ik druk op de bel en doe automatisch een paar stappen naar achter. De deur gaat open en Levi staat in de opening. 'Michael? Wat doe jij hier?' Vraagt hij verbaasd. 'Euuhhm.' Levi weet niet dat ik gepest word of dat ik thuis problemen heb. De waarheid wil ik niet vertellen. 'Je weet dat je me alles kan vertellen he.' Zegt hij gehaast. 'Heb je haast?' Vraag ik hopend op niet. 'Euuhh. Ja. Eigenlijk komt het nu heel slecht uit. Er is familie op bezoek die we bijna nooit meer zien.' Zegt Levi. 'O. Laat dan maar. Ik kom wel een andere keer.' Zeg ik. Tranen branden in mijn ogen maar ik laat ze niet toe. 'Bedankt.' Zegt Levi dankbaar en hij trekt me naar zich toe. Eerst schrik ik en eigenlijk wil ik dat hij me los laat. Mijn ribben doen super veel pijn en de rest van mijn lichaam ook. 'Ik zie je dan snel weer.' Zegt Levi als hij me eindelijk los laat. 'Ja. Tot later.' Zeg ik en Levi sluit de deur. Mijn ogen worden vochtig en ik ren weg. Zelfs mijn enige vriend laat me in de steek! Stekende pijn voel ik door mijn ribben. Ik ren terug naar het bos. Naar huis wil ik niet. Naar mensen wil ik niet. Ik wil gewoon alleen zijn. Veilig zijn. Niet altijd te hoeven vluchten voor het geweld. Als ik terug ben bij de rand van het bos ren ik mijn pad op. Pas wanneer ik bij mijn hut ben stop ik met rennen. Hijgend laat ik me vallen in m'n hut. Na even gehijgd te hebben pak ik de deken en ga er onder liggen. Al snel val ik in een onrustige, pijnlijke slaap.

De kracht van TranenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu