Hoofdstuk 15

30 2 1
                                    

Ik ben klaar. Klaar voor Thomas. Ik sta mezelf moed in te praten in het midden van de hal. Mijn versleten tas hangt slap om mijn arm. Ik zucht een keer diep en roep naar de woonkamer. 'Ik ben weg!' Ik trek de voordeur vastberaden open. Oh, wacht. Er is niemand thuis. Ik schud lachend mijn hoofd en de deur slaat achter me dicht.

Ik loop door de straat waar Thomas zou moeten wonen. 25... 27... Nummer 29, daar moet ik zijn. Ik bel aan. Een jongen van een jaar of elf doet de deur open. Hij gaapt me even aan voor een paar seconden, maar net als ik iets wil zeggen zie ik dat er iets tot hem doordringt. Hij draait zich om. 'Thomas!' roept de jongen hard. Ik glimlach. De jongen kijkt me een beetje ongemakkelijk aan, maar zodra hij voetstappen hoort op de trap, gaat hij zelfverzekerd staan. Hij steekt z'n hand naar me uit. 'Mike,' stelt hij zich voor.  Ik pak zijn hand en schud er kort mee. 'Leah. Jij bent Thomas' broer?' vraag ik hem. Hij knikt. Thomas stapt de laatste traptrede af. Hij grijnst en loopt iets mijn richting uit. 'Kom binnen,' zegt hij dan en hij duwt zijn broertje voor zich uit de woonkamer in.

De indeling van het huis is ongeveer hetzelfde als bij mij thuis, al kan de inrichting niet meer verschillen. Ons huis wordt door de meesten als gezellig bestempeld, maar het blijft een bij elkaar geraapte zooi. Het huis waar Thomas woont oogt opgeruimd en verzorgd en bovendien lijkt alles op elkaar afgestemd te zijn. Mike gaat op de moderne, leren bank zitten en blijft me een beetje aanstaren. Thomas loopt door naar een andere kamer. Ik loop achter Thomas aan de kamer in, die een keuken blijkt te zijn. Hij vraagt wat ik wil drinken. 'Water, alsjeblieft,' zeg ik. Hij kijkt even verbaasd, maar pakt dan twee glazen uit de kast, waarvan hij er één vult met kraanwater. Hij overhandigt me het glas en vult dan het zijne met cola.

We zitten al een uur of twee op Thomas' kamer. Ik heb me geen moment ongemakkelijk gevoeld. Ik wil opstaan om naar het toilet te gaan, maar mijn shirt blijft aan Thomas' bed hangen. Ik schiet terug naar achteren en val achterover op bed. Thomas lacht hard en aanstekelijk. Ik lach mee, om hem niet te laten merken dat ik me schaam. Ik maak mezelf los en loop naar de deuropening. Ik draai me om en kijk Thomas aan. Hij lacht nog een beetje. Ik laat het puntje van mijn tong naar buiten komen. Thomas steekt ook zijn tong uit. Ik loop naar het toilet.

Als ik de kamer terug in ga, is Thomas weg. Ik besluit het mezelf gemakkelijk te maken en nestel me op zijn bed. Ik pak één van de twee kussens die zich op het bed bevinden en klem het tussen mijn armen en mijn buik. Ik pak mijn telefoon uit mijn kontzak en kijk of ik meldingen heb.
Na een paar minuten sta ik op. Ik kijk de kamer rond. Thomas' kamer ziet er net als de rest van het huis, verzorgd uit. Op een paar fotolijstjes en een oude voetbal na, zijn de kasten en planken redelijk leeg. Ik schrik op van geschuifel achter me. Mijn ogen schieten naar Thomas, die me met een laptop in de ene en een pak koekjes in de andere hand aan staat te staren. 'Gevonden?' vraagt hij en grijnst. Ik kijk lichtelijk beschaamd naar een van de foto's op de kast. Op de foto staat Thomas met een aantal van mijn oude klasgenoten, waaronder Lily en Dane.
Ik slik de opkomende brok in mijn keel weg. 'Ik was even je kamer aan het inspecteren.' Zeg ik dan met een flauw glimlachje. Ik dwing mezelf Thomas weer aan te kijken. Thomas' blik blijft even op de foto rusten en dan glimlacht hij terug. Hij laat zich op het bed vallen het kijkt geïnteresseerd naar het scherm van zijn laptop.
'Wat is er?' vraag ik. Thomas kijkt even op en draait dan het scherm van de laptop dan naar mij toe. Voordat Thomas mij de vraag kan, heb ik al antwoord gegeven. Ik kijk namelijk verbaasd naar het scherm waarna ik Thomas vragend aanstaar. 'Ooit gehoord van "Huize Noble"?' vraagt hij.

Aangezien het duidelijk van mijn gezicht te lezen is dat ik precies weet waar Thomas het over heeft, vervolgd Thomas zijn verhaal. 'Een meisje uit onze mentorklas van afgelopen jaar, zit hier in,' legt hij uit. 'Weet ik,' antwoord ik en ik ga naast Thomas op bed zitten. Thomas kijkt me vragend aan. 'Lily. Lily Morgan,' zeg ik. 'Weet ik,' zegt Thomas. Hij kijkt verbaasd, maar ik lijk ook een soort lichte bewondering te spotten. Ik vertel hem kort dat ik tijdens de herdenking van Dane, Lily had zien lopen, met een aantal doctoren die haar begeleidden. Ik leg uit dat ik hierdoor van alles ben gaan opzoeken en dat ik plannen heb om morgen met Lily te praten. Ik vermeld er wel bij dat ik mezelf een sukkel vind, omdat ik dit allemaal wil weten. Een licht schuldgevoel ontbreekt niet.
Ik weet niet goed of ik mijn plannen eigenlijk wel met Thomas wilde delen, maar hier zijn we nu. Het is eruit. Thomas grijnst een beetje. 'Ik moet ook iets opbiechten.' Ik kijk hem aan. 'Ik heb een aantal dingen gehoord over Lily en ben er achteraan gegaan.' Ik lach. Dat had ik niet zien aankomen. 'Je bent dus serieus van plan om morgen naar Lily toe te gaan?' vraagt Thomas. Ik knik. 'Dan ga ik mee.'
'Zou je dat willen?' vraag ik net iets te lief. Dit is perfect. 'Ja, je bent niet de enige die nieuwsgierig is hoor,' zegt Thomas. Ik geef hem een kus op z'n wang. Hij schrikt er een beetje van. Hij kijkt me even blij verrast aan, dan zoent hij me.

 De weg van Thomas' huis naar het mijne is niet lang. Vandaar dat ik ook gelopen ben. Een minuut of 5, misschien 10 lopen. Ik stap de deur uit. Ik voel dat twee warme handen zich om mijn middel sluiten. Ik wordt zachtjes naar achteren getrokken. Met een glimlach draai ik me om. Zijn pretoogjes kijken me recht aan. Ik geef hem een knuffel en kus hem even op zijn mond. Ik maak me langzaam los uit Thomas' greep en loop het paadje van de voortuin af. Ik roep zachtjes gedag en loop dan met een onmogelijk brede grijns op mijn gezicht de straat uit.

Om de hoek blijf ik stilstaan. Ik voel getril vanuit mijn tas tegen mijn zij. Ik loop, zonder voor me te kijken, heel erg langzaam een paar stappen vooruit. Ik ontgrendel mijn telefoon: 12 gemiste oproepen. Van een onbekend nummer.
Het onbehaaglijke gevoel in mijn onderbuik komt in een klap weer terug. Ik wacht tot mijn mobiel stopt met overgaan en kijk hoe lang het geleden is dat ik voor de laatste keer door dit nummer gebeld ben.
Een minuut geleden. Mijn wangen beginnen te gloeien. Wie doet zoiets? Zelfs als het echt belangrijk is bel je iemand niet 12 keer. In ieder geval niet binnen zo'n korte tijd.

Ik kijk even schichtig om me heen, maar loop dan met een stalen gezicht verder. Ik steek de straat over. Vanuit mijn ooghoek zie ik een auto op me afkomen. Uit een reflex spring ik het laatste stukje naar de stoep. De bestuurder van de auto toetert hard. Mijn wangen gloeien nu zo hard dat mijn bleke huid niet anders dan vuurrood kan zijn.
Ik moet nog een paar straatjes door voor ik thuis ben. Ik loop over het midden van de stoep en kijk naar de lijnen van de stoeptegels. Ik kijk op. Een meter of 50 voor me, staat op het midden van de stoep, een persoon. Het kijkt me recht aan. Ik bevries en durf niet meer verder te lopen. Ook durf ik het gestalte niet uit het oog te verliezen. In paniek probeer ik heel voorzichtig, ongezien mijn telefoon uit mijn tas te peuteren. De persoon kijkt me nog altijd even doordringend aan en brengt de zijkant van zijn hoofd langzaam naar zijn schouder, waardoor hij me schuin aankijkt. Op dat moment begin ik te rennen. Terug, in de richting waar ik vandaan kom.
Ik wil wel, maar durf niet om te kijken. Zo hard als ik kan steek ik de straat over. Zonder te stoppen ren ik via een omweg naar huis. Zenuwachtig friemel ik de huissleutel in het voordeurslot. Wanneer de deur eindelijk openvliegt, strompel ik naar binnen en gooi hem achter me dicht. Met een bonzend hart en een gloeiend gezicht ren ik de woonkamer binnen. Papa kijkt moe naar de tv. Ik spurt naar de bank en gooi me over hem heen. 'Wat is er gebeurd?' vraagt mijn vader bezorgd. Ik probeer mijn adem onder controle te krijgen maar barst dan in huilen uit. 'Het is al goed,' probeert mijn vader me te sussen. 'Ik.. Ik zag iemand...' stamel ik. 'Wat bedoel je?' vraagt mijn vader. Ik droog mijn tranen en ga rechtop zitten. Ik veeg mijn neus af aan de mouw van mijn jas. 'Ik werd... gevolgd..' weet ik eindelijk uit te brengen. 'Echt waar?' vraagt mijn vader geschrokken. 'Oh meid.' zegt hij dan en hij knuffelt me stevig. 'Waarom ben je nog wakker?' vraag ik aan papa. 'Denk je dat ik kan slapen als mijn dochter bij één of andere vreemde jongen thuis zit?' zegt hij dan. Ik glimlach voorzichtig.

Ik zit met opgetrokken knieën en een kop thee in mijn handen op de bank. Het is half een
's nachts. Papa komt binnenlopen en ploft naast me neer op de bank. Ik heb de straat nog eens gecheckt en alle deuren en ramen zitten op slot. Als je wil blijf ik de hele nacht op om de wacht te houden, zegt mijn vader lief. Ik weet dat hij het meent. 'Nee, gek. Je moet morgen werken,' zeg ik daarom. 'Ik wil dat je je veilig voelt hier, thuis,' zegt papa. 'Dat weet ik,' antwoord ik en ik leg mijn hoofd even kort op mijn vaders schouder om hem te bedanken. Ik giet mijn laatste slok thee naar binnen en sta dan op. Mijn vader loopt achter me aan, de trap op. Hij loopt zijn kamer in en ik de mijne.
Als ik mijn pyjama aanheb, sluip ik langs Meridyth's kamer naar de badkamer om mijn tanden te poetsen. Papa staat er al. Als we allebei klaar zijn loopt hij mee naar mijn kamer. Hij stopt me helemaal in, net zoals hij normaal bij Meridyth doet. Als ik bijna niet meer kan ademen door de deken die tot over mijn kin opgetrokken is, gaat mijn vader op de rand van mijn bed zitten. Hij aait zachtjes over mijn haar en geeft dan een kus op mijn voorhoofd. 'Slaap lekker,' fluistert hij en hij loopt zachtjes de kamer uit. Hij heeft mijn nachtlampje aan gelaten.

Van twee korte zoemgeluiden schrik ik wakker. Ik ben mijn telefoon vergeten op stil te zetten. Ik draai me om naar mijn nachtkastje. Het zoemgeluid herhaalt zich en ik zie dat ik gebeld wordt door het onbekende nummer. In een schok bedenk ik weer wat er afgelopen avond gebeurd is. Ik durf niet op te nemen, maar ook niet op te hangen. Ik wacht in angst af tot het gezoem stopt. Als het weer stil is kijk ik naar de tijd. Het is 04:03.
Ik spring zachtjes uit bed en gris mijn tekenboek uit de kast. Als ik een potlood gevonden heb, nestel ik me weer op mijn bureau om uit het raam te kijken. Mijn nachtlampje geeft precies genoeg licht, zodat ik goed kan zien wat ik doe. Ik teken de straat zo precies mogelijk na. Na een tijdje tekenen voel ik me weer redelijk kalm en ik bekijk nauwkeurig het resultaat. Ik laat mijn blik weer even uit het raam op de straat vallen. Ik begin van schrik te gillen. Aan het begin van de straat staat een silhouet. Het kijkt met een scheve blik naar boven.

StofWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu