3.3 - Vuur en vrijheid

60 3 0
                                    

De steen was dwars door de ruit gegooid, overal lag glas. Joël wreef in zijn ogen, het was te verwachten dat dit zou gebeuren. Hij pakte de steen met het briefje op en vouwde het briefje open: Ga weg of wij zorgen daarvoor. 

Joël had het niet erg serieus genomen, wat hij misschien wel had moeten doen. 

Een paar dagen later werd een andere ruit ingegooid, de grote boom voor het huis werd in de fik gestoken en er werd graffiti op hun huis gespoten. Joël wist wie het waren, hij kon niks doen. Zijn moeder had aangifte gedaan en Joël gezegd dat het niet uit maakte. 

Zondagnacht, het was een week rustig geweest, de politie had om het uur patrouille gereden door de straat. Het voelde veilig, de rust was weer terug. Alles was opgeruimd, de grote boom was omgehaald en de graffiti hadden ze laten verwijderen. De enorme knal was oorverdovend, het huis trilde je hoorde ramen rinkelen. Joël beval zijn moeder boven te blijven, hij rende de trap af, de kamer in. Het was een grote ravage, de muur was weg, al hun spullen waren kapot, de auto die in hun huiskamer was gereden stond te roken. 'Mam, weg hier!' riep hij naar boven en wachtte tot Rita de trap af kwam gerend. Ze had drie grote boeken in haar handen, de plakboeken met foto's van Rick en Joël, deze mochten niet verloren gaan. Rita pakte zijn moeder bij haar arm en trok haar mee, over de puin en stenen. Ze renden de straat over, het grasveld over, Hij struikelde over de stoeprand, Rita trok hem omhoog. Ze renden verder, buitenadem en geschrokken. De enorme knal was overal te horen. De paddenstoel die ontstond uit vlammen en de lucht in schoot was in de wijde omtrek te zien. Joël en Rita lagen op de grond, hun armen over hun hoofd, dicht tegen elkaar aan. Stukken van hun huis vlogen langs hen, Rita gilde, Joël pakte haar hand. Hij trilde van woede, Shawn zou hier voor moeten boeten. Joël wist dat hij niet degene was die wraak kon nemen, hij zou weer in de gevangenis belanden en deze keer langer. Hij kon niks doen, hij kon kijken en zijn woede opkroppen. 

Ambulances en politie's stonden overal, Rita zat in de achterkant van de ambulance. Joël lag op het bed in een andere ambulance. Tijdens de explosie waren er scherven in zijn arm gekomen. Hij zei niks, de vrouw probeerde te vragen wat er precies gebeurd was maar kreeg geen antwoord. Joël schrok op, hij hoorde de stem van Peter. Hij stond op en stapte uit de ambulance, met tranen in zijn ogen keek hij Peter aan. 'Ik kan het niet, ik moet hier weg,' zei Joël, Peter knikte en pakte de jongen bij zijn schouder, 'ik ga je helpen,' zei hij en keek naar de plek waar het huis ooit stond. 'Donderdag, oké?' zei Peter. Joël knikte, een eenzame traan liep over zijn wang. 

Peter had de CIA ingeschakeld, ze zouden een onderduikadres vinden voor Joël. Joël mocht geen contact hebben met oude bekenden en zelfs niet met zijn eigen moeder. Die inmiddels verhuisd was samen met Travis naar Vancouver. Joël had acht dagen moeten wachten in het grote gebouw, hij sliep daar, kreeg daar te eten en er waren mensen die hem gezelschap hielden. Na acht dagen werd Joël opgeroepen, hij moest zijn spullen ophalen en zijn moeder moeten bellen om afscheid te nemen. Het was zo ver. 

De vlucht duurde bijna zeven uur, Joël reisde eersteklas en had een brief gekregen van de steward aan het begin van de reis. In de brief stond een adres, dat was alles. 

De gekleurde huizen en gebouwen van Kopenhagen zagen er vrolijk uit in de zachte ochtendstralen van de zon. Joël keek omhoog, het was een groot gebouw, hier was het. Hij stapte het trappenhuis in en maakte zijn weg naar boven. Hij zou naar de vierde verdieping moeten. Hij zou een kamergenoot hebben, iemand die contact zou kunnen hebben met de CIA wanneer er iets zou gebeuren. Joël pakte de sleutel uit zijn broekzak en keek nog eens voor de zekerheid, nummer 158. 

Joël draaide de sleutel om en liep naar binnen, hij legde zijn tas neer en keek om zich heen. 'Hallo?' zijn stem klonk door het lege appartement. Joël hoorde gestommel en draaide zich om, dat was het moment dat hij binnen een moment tegen de muur aan werd gedrukt en bijna geen adem meer kon halen. Hij keek recht in het gezicht van een jongen, zijn ogen stonden donker. Joël begon rood aan te lopen en hapte naar adem, 'ik ben Joël Johnson,' piepte hij, 'je nieuwe kamergenoot,' fluisterde hij. De jongen liet hem gelijk zakken, 'kut, sorry. Ik dacht dat je een inbreker was ofzo,' Joël wreef in zijn keel waar de handen van de jongen hadden gezeten. Hij hoestte en pakte zijn tas. 'Het is oké' zei Joël schor. Hij was geschrokken van de onaangename eerste ontmoeting met de jongen. Hij voelde zijn longen pijn doen van zuurstofgebrek. Zijn handen zochten door de tas naar zijn puffer. De jongen stond naar Joël te kijken, hij was aan het zoeken en hoestte zonder te stoppen. Zijn hoofd liep rood aan, hij pakte de tas en schudde die leeg op de grond. Zijn ogen scanden de troep die hij had gemaakt en hij pakte een klein rond buisje. Hij fronste, Joël stopte het ding in zijn mond en drukte op de bovenkant van het buisje. Hij zag hoe de jongen die tussen de troep zat ontspande en zijn ogen sloot, adem haalde en zijn gezicht in zijn handen verborg. 

Joël had in de gevangenis veel last gehad van zijn astma, de lucht was droog en vies. Hij had gehoopt dat het beter zou worden zodra hij vrij was, frisse lucht. Het was nog niet veel beter geworden en Joël had overal waar hij heen ging zijn spullen mee. Hij durfde niet zonder. 

'Gaat het? Het spijt me echt, ik ben Jeppe,' Joël nam de hand aan die de jongen hem uitreikte en trok Joël omhoog. 'Koffie?' Joël knikte en ging bij de keukentafel zitten. 'Heb je daar veel last van?' vroeg Jeppe die naar zijn puffer knikte. Joël haalde zijn schouders op, 'wel als je mij vaker zo begroet,' zei Joël met een lach, hij kon er om lachen in ieder geval. 


Peace RiverWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu