Two faces

841 22 9
                                    

Sam p.o.v~

Het is nu al een paar dagen dat ik tussen mijn ''mensen'' zit. Een paar dagen geleden sinds ze dachten dat er indringers waren geweest in Dors Hejen. Wie zouden er zijn doorgedrongen? Het was nu weer goed en er leek niemand meer rond Dors Hejen rond te hangen. Ik kreeg eindelijk van dorpsgenoten kleren die me pasten, en leerde de donkere magiërs wat technieken die ik had opgepakt. Ik leek veel geavanceerder te vechten sinds ik heel erg veel trucs van de prinsen had geleerd, en de donkere magiërs leken niet de enige die geïnteresseerd waren in mijn technieken. Izorah en Adarin leken veel meer op hun gemak bij mij en pakte dingen veel sneller op dan de anderen. Het leek alsof die twee gemaakt waren om te vechten, ze hadden ook een ongelofelijke pure kracht van hun zelf. Alsof er geen einde aan hun kracht kon komen. Er was ook nog iets anders, iets wat me niet goed zat hier.

Elke keer als ik trainde was er iets wat ik op de een of andere manier niet kon volgen met mijn oren, niet kon horen of ruiken, voelen. Iets wat me aanviel als een assassin en zo neer kreeg zonder enige moeite. Niemand kon me vertellen wie dat figuur was of wat hij van hun was. Of hij nou een donkere magiër of een lichte was. Het enige wat ik van hem wist was zijn geslacht wat mannelijk was. Het was al rond de middag en ik hoorde van de anderen dat ze een vergadering hadden met het hele dorp. Ze waren hun aanvalsplannen aan het bespreken en omdat ze me nog niet genoeg vertrouwden hielden ze me op afstand. Ik liep langs de grote rozenvelden die oneindig door leken te kunnen gaan. Krijgers liepen nog wel langs de velden en schoten me een dreigende blik voordat ze verder marcheerden. Ik raakte voorzichtig met mijn vingertoppen de rozen aan en glimlachte licht terwijl ik in een stevige pas doorliep. Ik wou het bos in, ik wou rennen. Ik wou onderzoeken waar het leven nou echt over ging. Het enige wat ik kende was haat, verdriet, wrok, walging. Ik wou het mooie deel van het leven leren kennen, het deel waar mijn moeder zo van hield.

Ik keek naar de grote bomen en liep voorzichtig het bos in. Gevallen bladeren en takken kraakten onder mijn schoenen, en ik keek naar de gezonde maar ook dode bomen. Het leek wel alsof er bomen verbrand waren, aangevallen door iets. Of juist slachtoffer zijn geweest van iets. Wat me nog steeds verbaasde was dat de prinsen helemaal niet naar me kwamen zoeken, maar ik hield in mijn achterhoofd dat alles een reden zou hebben. Cecilia haar rode haar en blauwe ogen schoten voor mijn ogen voorbij toen ik aan haar dacht en ik glimlachte licht. Hoe zou het met haar zijn? Wat zou zij al meegemaakt hebben, en Isaac? Fiona, Emily en Cindy? Bijtend op mijn onderlip leunde ik tegen een boom aan, wat leek ingeslagen te zijn door de bliksem, en zuchtte zachtjes. Wat moet ik nu doen? Wie moet ik vertrouwen?  Zal ik terug gaan? Misschien kan ik de oorlog op de een of andere manier voorkomen? Mijn ogen opende zich en ik keek naar mijn bleke handen. Je kon mijn aderen zien en het voelde alsof ik qua mijn conditie niet meer optimaal was.

De laatste tijd voelde ik me ook heel erg naar. Alsof ik een beginnende griep had. Tijdens de training werd mijn kracht ook alleen maar groter, en soms deed ik dingen waar ik helemaal niet de macht over had. Alsof mijn lichaam een eigen wil had. De geur van de aarde en bomen omringde me en ik sloot mijn ogen. Ik luisterde aandachtig naar de vogels in de bomen, naar de eekhoorns die hun bomen inklommen, naar de vogels die boven het bos vlogen en naar de kleine muizen die door de bladeren manoeuvreerden. De kleine mieren op de grond die hard aan het werk waren, de miljoenen insecten en het leven die de bomen ons schonken. Langzaam, zonder dat ik het doorhad, vloeide mijn donkere aura uit me en slokte het de omgeving op. Ik kon alles beter voelen, zien en horen. Alsof ik 1 was met het bos. Daardoor merkte ik ook dingen op die ik eerder niet had opgemerkt. Dat de keer dat ik van de prinsen wegrende ik veel meer schade aan het bos had gericht dan ik had gedacht.

Ik opende mijn ogen langzaam en legde mijn hand tegen de boom aan. 'Salmiferó Dolmdè né annifero. Lí Umle Gelhan (Heel alles wat ik heb vernietigd. Het spijt me bos).' Ik opende na een tijdje mijn ogen en zag dat alle beschadigde bomen geheeld waren, en dat ze er geweldig uitzagen. Glimlachend draaide ik me om en stond ik oog in oog met twee lichtbruine ogen. Ik nam snel een paar stappen achteruit en mijn adem stokte. Na een paar seconde realiseerde ik dat het hem niet was en kalmeerde ik. Iedereen die die verdomde honingbruine ogen had bracht een angst bij me naar boven. Ze had een soort van mantel om en keek me intens aan. Ze had lang bruin haar wat rond haar gezicht krulde en strakke jukbeenderen. Ze zag er dun uit maar leek alsof ze heel erg getraind was. Haar bruine, bijna zwarte wenkbrauwen, accentueerden haar ogen en ze glimlachte licht wat een kuiltje tevoorschijn deed komen. 'Liet ik je schrikken?' Haar stem klonk veel te blij en luchtig wat me ongemakkelijk maakte. Ze was zo rustig, ze straalde rust uit.

PerfectsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu