Hoofdstuk 1

8.9K 215 17
                                    

Hoofdstuk 1

Ze vlogen door de lucht. Het was een grote groep.

Ik volgde ze met mijn ogen. Aan het eind vloog een eenzaam vogeltje. Hij hield de groep maar net bij, hij leek een beetje op mij. Hij deed heel erg zijn best om de groep bij te houden, maar het lukte hem niet. Niemand keek naar hem om, ze waren allemaal alleen maar met zichzelf bezig.

Ze vlogen naar links en daarna naar rechts. Toen zag ik ze niet meer.

Ik zuchtte en ging rechtop zitten. Was ik ook maar een vogel. Zo vrij, geen verplichtingen.
Ik keek om me heen om te kijken of er nog meer vogels waren, maar het enige wat ik zag, was een ondergaande zon. Dat betekende dat ik naar huis moest.

Ik stond op en klopte het zand en de blaadjes van mijn korte broek.

Met veel tegenzin liep in door het bos naar huis. Ik was blij dat we een jaar geleden waren verhuisd. In Woodbridge was het veel beter dan in de grote stad. Ik hield van de bergen en de natuur. Daar voelde ik me thuis.

Terwijl ik liep kreeg ik het gevoel alsof ik niet alleen was. Ik keek zoekend om me heen, maar ik zag niemand. Ik versnelde mijn pas. Er kwam nooit iemand in het bos. Ik kwam hier al meer dan een jaar en was nog nooit iemand tegengekomen.

Soms kwamen er wel wandelaars, maar die liepen alleen over de paden en die lagen hier ver vandaan.

Verder dacht iedereen uit Woodbridge dat het hier vol met gevaarlijke dieren zat. Iets wat natuurlijk niet waar was. Maar als ik soms een dier tegenkwam, klom ik gewoon in een boom. Simpel.

Ik was nu bijna bij de open plek dicht bij mijn huis, maar ik had nog steeds het gevoel alsof ik werd gevolgd. Ik wierp een vluchtige blik over mijn schouder, maar zag natuurlijk niemand.

Ik liep zo snel mogelijk, ik durfde niet te gaan rennen, en kwam op de open plek aan. Ik twijfelde even. Moest ik in de grote eik klimmen, of niet? Vanaf daar kon ik misschien zien wie er achter me aanliep. Ik nam snel een beslissing. Ik pakte een tak vast en trok mezelf er aan op. Snel klom ik tot bovenin de boom en tuurde naar de grond.

Eerst zag ik niets, maar toen ik iets opzij leunde zag ik hem. Het was een jongen met donkerblond haar, meer van hem kon ik niet zien. Hij keek zoekend om zich heen. Zocht hij soms naar mij?

Ik hield mijn adem in. Hij draaide zich om en ik kon zijn gezicht zien. Het eerste wat me opviel waren zijn groene ogen. Ze waren niet gewoon groen, ze waren heel erg groen. Zo groen als het mos wat op de stam van de oude eik groeide. Het zag er nogal vreemd uit. Een beetje onnatuurlijk. Toen besefte ik dat de jongen me niet mocht zien en verstopte ik me achter een paar bladeren.

Na een tijdje hoorde ik hem weggaan. Ik bleef nog even zitten om zeker te weten dat hij echt weg was. Toen sprong ik de boom uit, iets wat ik nooit deed als er anderen bij waren. Ik had gemerkt dat mensen het nogal raar vonden als je van drie of vier meter hoogte sprong en je dan vervolgens geen pijn had.

Toen ik op de grond stond keek ik om me heen, maar de jongen was echt weg. Ik rende zo snel als ik kon naar huis. Iets wat ik heel goed kon. Het was niet normaal om zo hard te kunnen rennen. Daarom hield ik me vaak in.

Ik was net ietsje anders dan de anderen en ik haatte het. Ik wilde gewoon normaal zijn.

---

Thuis was mijn moeder bezig met eten koken. Eigenlijk was ze niet mijn echte moeder. Mijn moeder was dood en mijn vader was er al vandoor voordat ik er zelf was. Mijn moeders zus, Rebecca, zorgde nu al heel mijn leven voor mij, samen met haar man, Harry. Het waren gewoon mijn ouders. Ik kon me geen twee betere mensen voorstellen.

Ik begroette mijn moeder en liep meteen door naar de woonkamer. Ik moest even zitten. Ze kwam meteen achter me aan.

'Hoe was het,' vroeg ze terwijl de gevaarlijk zwaaide met de lepel in haar hand. 'Nog iemand tegengekomen?' Ze glimlachte naar me. Dit was een grapje, we wisten allebei dat er nooit iemand in het bos rondliep. Alleen vond ik het vandaag helemaal niet grappig. Ik was iemand tegengekomen en hij was me gevolgd. Even overwoog ik het haar te vertellen maar ik durfde niet zo goed. Dus hield ik mijn mond en gaf antwoord op al haar vragen.

Morgen begon mijn laatste jaar, ik moest weer naar school. Eigenlijk zag ik er heel erg tegenop. Ik had al acht weken haast niemand gezien, behalve mijn beste vriendin Nicole. Ik had geen zin in weer een nieuwe klas en elke dag weer naar school.

We begonnen met eten terwijl mijn moeder maar door ratelde over school. Ik luisterde niet. Ik probeerde te bedenken hoe ik dat jaar moest volhouden. Na een half uur kwam mijn vader eindelijk thuis.

Toen hij zag hoe mijn moeder aan het praten was knipoogde hij naar me. We wisten allebei hoe het was als ze helemaal zenuwachtig was.


Na het eten ging ik naar mijn kamer. Ik had hem deze vakantie opgeknapt en de muren waren nu groen, mijn lievelingskleur.

Ik ging op mijn bed zitten en bladerde door mijn nieuwe schoolboeken. Ze irriteerden me. Ik had een hekel aan school.

Ik stapte van mijn bed en ging in het raamkozijn zitten. Mijn kamer had uitzicht op de achtertuin. Ik wist niet precies waar de tuin begon en het bos ophield, maar dat vond ik niet erg. Ik voelde me thuis in het bos.

Mijn gedachten dwaalden weer af naar de jongen met de groene ogen. Wat deed hij daar? Ik had in een heel jaar nog nooit iemand gezien in het bos. Waarom was hij daar en waarom liep hij achter me aan? Die vragen hielden me de hele tijd bezig.

Na een tijdje stapte ik onder de douche. Ik stond er heel lang onder en liet het warme water mijn gedachten leeg maken. Het hielp niet. De jongen bleef in mijn gedachten zitten. .

Toen mijn moeder voor de derde keer op de deur klopte om te zeggen dat ik moest stoppen, deed ik toch maar de douche uit. Ik droogde me af en trok mijn pyjama aan. Daarna begon ik aan een onmogelijke taak: het kammen van mijn haar.  Altijd als ik het net had gewassen, was het echt onmogelijk. Ik staarde naar mezelf in de spiegel. Mijn haar, dat eigenlijk bruin is, leek nu wel bijna zwart doordat het nat was.

Mijn huid was best wel bruin geworden door de zon, maar eigenlijk viel het helemaal niet zo op. Mijn ogen daarentegen vielen heel erg op. Ze waren groen. Echt groen. Opeens zag ik de jongen uit het bos voor me. Hij had dezelfde ogen als ik! Ik liet mijn kam bijna vallen. Hoe kon dat? Ik was nog nooit iemand tegen gekomen met dezelfde ogen.

Verbaasd keek ik mezelf aan. Er waren vandaag al twee onmogelijke dingen gebeurd.

Ten eerste: er liep iemand rond in het bos en diegene had me gevolgd.

Ten tweede: ik had iemand iemand gezien met dezelfde ogen als ik.

Wat was er aan de hand?

Ik sliep slecht die nacht. De hele tijd zag ik de jongen. Hij zat in mijn eik en keek me de hele tijd heel indringend aan. Het leek alsof hij me een vraag had gesteld en antwoord wilde. Alleen had ik geen idee wat de vraag was.

Ik werd er steeds wakker van. Na de vijfde keer gaf ik het op. Ik deed het lampje naast mijn bed aan en ik wachtte tot de wekker ging. Iets wat nog heel erg lang ging duren aangezien het pas vier uur 's ochtend was.

Green Eyes (oude versie)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu