17

949 59 2
                                    

Hoog geblaf drong tot diep in mijn oren. Ik gromde, opende mijn ogen en meteen drong de waarheid weer tot me door: Ik was alleen. 

Mijn oren zakte naar beneden en meteen kwamen er tranen in mijn ogen. Boos gromde ik naar mezelf en knipperde mijn tranen weg.

'Hij heeft mij verlaten, dus ik bent hem niet waard. Stop met janken stomme huilbaby.' Snauwde ik tegen mezelf. 'Focus nu maar eens op overleven.' Ik schudde mijn vacht uit en snoof de lucht. Ik rook verschillende geuren van honden, heel erg vers. Natuurlijk, denk aan wat je verteld is. Dit bos stikt van de honden, dacht ik.

Ik stond op en keek om me heen. De geursporen van de honden die ik rook waren verder weg dus begon ik te lopen. Weer leken mijn zintuigen uit te schakelen. Ik liep verder, zonder echt door te hebben waarheen. Mijn gedachten waren heel ergens anders.

Opeens schrok ik door luid geblaf. Een klein wit ding stond een paar meter voor mij. Ik keek goed en zag dat het een soort klein hondje was. Hij had een korte stompe snuit, best wel grote oren voor zijn formaat en heel lang haar. Hij blafte alsof hij niet wist hoe erg hij in de minderheid was. Ik herinnerde me hoe ik ooit heel vroeger had gelezen dat kleine hondjes niet weten dat ze zo klein zijn.

Mijn staart kwam boos omhoog en ik stootte een luide brul uit, mijn muil wijd open en tanden ontbloot. De hond jankte bang en met zijn staart tussen zijn poten draaide hij om en rende weg. Ik merkte dat ik genoot van zijn angst en ik walgde van mezelf. Ik liet mijn hoofd weer zakken en strompelde verder.

*2 kilometer verderop*

Ik was eindelijk weg uit het verschrikkelijke bos dat vol zat met mensen en honden. Onderweg had ik twee keer een incident gehad met twee honden, een kleine en een grote, en was ik drie keer gespot door mensen. Ze dachten dan wel dat ik een uit de kluiten gewassen hond was, maar als ik niet meer op zou letten zou ik straks iemand tegen het lijf lopen die het verschil wel zou weten. 

Mijn poten waren zwaar en er zat een flinke scheur in het kussentje op mijn linker voorpoot. Een kilometer terug was ik bijna in een berenval gestapt en ik kon maar net mijn poot op tijd optillen. Alleen was ik niet snel genoeg en sneed het door mijn kussentje. Ik loop al een kilometer mank, maar het kan me helemaal niks schelen. Ik kon niet stoppen met denken aan Mex. Mijn hart verlangde zo erg naar hem, maar ik kon niet terug gaan. Ik zou niet terug gaan.

Ik slikte. Het was moeilijk om te bedenken dat ik straks in mijn eentje voor de welpen zou moeten zorgen, ze in mijn eentje zou moeten opvoeden. Ik wist niet eens hoe ik baby wolven moest opvoeden, ik ben er nooit één geweest! 

Een traan ontsnapte aan mijn oog en rolde over mijn wang. Het was bijna donker en de zon stond laag aan de hemel. Ik zuchtte en keek om me heen. Mijn ogen stonden verdrietig en gebroken. 

Mijn maag rommelde en ik snoof de lucht op zoek naar prooi geuren. Ik rook... varken? Mijn oren draaide achterdochtig naar achteren. Ik volgde de geur en kwam uit bij een boerderij. Ik rook koeien, kippen, schapen en varkens. Een hoge omheining met allemaal prikkeldraad omringde de boerderij en het vele land. Ik stapte achteruit, keek heel even naar het prikkeldraad en rende daarna op de omheining af. Ik sprong en vloog erover. Net toen ik dacht dat ik er ongedeerd overheen was gekomen, voelde ik hoe mij achterpoot bleef haken achter het prikkeldraad. Maar mijn lichaam schoot gewoon verder en ik zag hoe de huid op mijn poot openscheurde. Met een bonk belandde ik op de grond en bleef ik even verbijsterd liggen. Mijn poot bloedde. Ik schudde mijn hoofd en stond op.

Ik snoof de varkens geur weer op en hinktend begon ik het te volgen. Ik kwam aan bij een veld vol met modder. Hier en daar lag een varken in de modder te rollen of te wroeten. Ze leken totaal niet door te hebben dat er een wolf naar hun stond te staren.

Ondanks de pijn in mijn poot sprong ik toch over het lage hek dat de varkens scheidde van de andere boerderijdieren. Ik landde op mijn pijnlijke poot en viel neer. Modder kleurde mijn witte vacht bruin. Ik bromde en stond op. Nog steeds leken de varkens mij niet door te hebben, wat in mijn voordeel kwam. Ik zette de pijn van mij af en richtte me op het jagen. Een paar meter van me af lag er een klein, gezet varken, half verstopt in de modder te slapen. Ik sloop dichterbij en sprong op het varken, die meteen wakker schrok en begon te gillen. Ik sneed mijn tanden in zijn nek om hem te smoren en doodde het. Ondertussen waren de andere varkens van me weggerend. 

Ik tilde het varken op in de nek toen ik ineens iets zag bewegen in mijn ooghoek. Ik keek om en zag iets op me afrennen. Toen het dichterbij kwam, zag ik dat het een grote waakhond was. Zijn vacht was zwart met bruine vacht op zijn poten en snuit. Hij blafte boos en rende recht op mij af. Snel draaide ik me om en rende terug naar het hek. Mijn blik schoot van links naar rechts op zoek naar een lage of zwakke plek in de omheining; ik zou het nooit redden als ik zou proberen te springen over het prikkeldraad met een varken als extra gewicht.

Ik rende langs het hek, op de voet gevolgd door de waakhond. Vol afgrijzen realiseerde ik me dat de hond sneller was. Mijn poten begonnen nog sneller te rennen. Toen zag ik ineens een plek waar de omheining was ingedeukt alsof er iets opgevallen was. Hoop besprong me van alle kanten en ik rende er naartoe. 

Plotseling stond de waakhond naast me en besprong hij me van links. Samen tuimelde we door de modder en liet ik van schrik het varken vallen. De hond groef zijn tanden diep in mijn schouder en ik jankte. Hij stond boven mij en drukte mij tegen de grond. Ik tilde mijn poten op en duwde de hond hard in zijn buik waardoor hij naar achteren werd gelanceerd en ik op kon staan. Meteen gooide ik me op de waakhond en sneed mijn tanden in zijn been. De hond jankte en ik zag mijn kans. Ik rende naar mijn prooi, tilde het op en sprong over het hek. Zonder om te kijken begon ik te rennen, het bos in. En zo ver mogelijk bij de boerderij vandaan. 

Na ongeveer tien minuten gerend te hebben remde ik af. Ik liet het varken vallen en hijgde. Ik keek om me heen op zoek naar een schuilplaats. Een paar meter verderop lag een steen met daarop een omgevallen boomstronk. Op de stronk groeide allemaal planten die langs de stronk naar beneden vielen en het hol een beetje afdekte. Het hol was gedeeltelijk uitgegraven en zag er erg comfortabel uit. Ik sleepte het varken erheen en eenmaal binnen zakte ik onderuit.

Ik keek naar het varken en zuchtte.

Met tegenzin at ik; niet omdat ik honger had en ook niet voor mijn gezondheid. Nee, ik at voor mijn welpen.

Geen genadeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu