Hoofdstuk 32

221 10 3
                                    

Ik liep naar boven, de hele woonkamer was overhoop gegooid. Stap voor stap loop ik rustig aan de trap op, ik was bang, straks zaten mijn ontvoerders in mijn kamer.

In doodse stilte deed ik mijn kamerdeur open. Tot mijn verbazing was het er netjes. Opeens hoorde ik een knal, de deur achter me klapte dicht. Het raam stond open, het kwam vast door de wind. Ik moest zeker weten of er niemand was.

Als eerst deed ik mijn raam dicht, toen liep ik naar mijn kleding kast. Voorzichtig deed ik de kast deuren open. Gelukkig, er zat niemand in mijn kast. Heel langzaam ging ik liggen op de grond, om te kijken of er misschien iemand onder mijn bed lag. Vieuw, daar lag ook niemand.

De politie had ons huis al gecontroleerd -hoorde ik net- en het was veilig. Inmiddels had ik al een koffer gepakt. Ik haal de stapels kleding uit mijn kast en leg ze in mijn koffer. Nou leg, ik goor er eerder mee.

Ik pak alle spullen uit mijn kamer en doe het in 'tassen en 'koffers.

Ik ga het huis missen. Maar niet alleen het huis, ook mijn vrienden en de omgeving. Jammer dat ze nog niet opgepakt zijn.

ontvoerdWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu