Hoofdstuk 6

234 19 3
                                    

'Ja, bedtijd!' schreeuwt iemand van de Rangers. Iedereen staat mopperend op en we lopen naar de tent. In de tent is het donker en de angst vliegt me om de keel. Snel ga ik naast Semaine lopen en knijp in haar bovenarm. Zelf knijpt ze net zo hard terug en het stelt me een beetje gerust dat iemand weet van mijn angst.
Samen lopen we naar een stapelbed en kruipen we onder de dekens. Zij boven ik onder. Nog een hele tijd lig ik wakker en beleef ik allemaal flashbacks van die ene nacht. Daardoor zie ik ook dat de jongen die weg wou lopen binnen word gebracht en ook een bed uitkiest. Hij loopt een beetje mank. Zou hij toch geraakt zijn? Nou ja, wat maakt het ook uit. Uiteindelijk neemt de vermoeidheid het over en val ik in slaap.

De volgende morgen worden we allemaal vroeg wakker door het ochtendlicht dat de tent binnen komt. Niemand weet wat hij of zij moet doen en al snel ontstaan er weer gesprekken. Semaine en ik zeggen niet veel meer dan een 'goedemorgen' en een 'goed geslapen?' allebei hebben we een beetje last van de ochtendziekte genaamd: wakker worden. Een zeer ernstige ziekte die een blijvende aandoening kan veroorzaken als je niet snel wat eet en de frisse buitenlucht in kan ademen: dufheid. Vreselijk, de hele dag kom je er niet meer van af. Gelukkig worden we gered waneer er weer een van die gabbers naar binnen komt gestormt en zegt dat we kunnen ontbijten. Buiten!

Na een paar happen brood en een slok thee. Verdwijnt de dufheid een beetje uit mijn hoofd. Ik adem eens diep in en uit en daarmee verdwijnen de laatste restjes van de ochtend ziekte. Heerlijk die frisse ochtendlicht. Laat maar komen die dag! Semaine word ook weer wat aanspreekbaarder en algauw kletst ze weer honderd uit. 'Weet je wat ik me wel eens afvraag?'
'Nou?' vraag ik geïnteresseerd.
'Of mensen kleuren wel eens anders zien.' niet begrijpend kijk ik haar aan. 'Mensen kleuren anders zien hoe kan dat nou weer?'
'Nou kijk, bijvoorveeld die bloem daar. Die is paars toch?' ik knik. Ik denk dat ik weet welke kant ze op wilt. 'Juist, die is paars voor jou en paars voor mij. Maar misschien zie jij de kleur paars wel als geel. En zie ik paars als groen. Maar je hebt vanaf je geboorte aangeleerd dat het paars is. Maar misschien is het wel groen.' 'ooow, ik snap hem. Dus je bedoelt eigenlijk te zeggen...' ik kan mijn zin niet meer afmaken want Wills stem tettert er door heen.

'Allemaal melden bij de Ranger die je hierheen gebracht heeft en snel graag. Jullie hebben vijf minuten. Succes!'
Geschrokken kijken we elkaar aan. Vijf minuten? Vijf minuten om elkaar gedag te zeggen en afscheid te nemen. Dat moet lukken. Zo lang kennen we elkaar nog niet, toch?
'Nou dat was het dan weer. Tot ziens! Ik zie je hopelijk snel weer en anders. Het ga je goed.' zeg ik maar. Wat moet ik anders zeggen?
'Ja, met jou ook. Succes met je training. En tot snel dan maar.' een beetje ongemakkelijk kijken we elkaar aan. Allebei niet goed wetend wat te doen. Ik draai me maar om en opeens word ik vanachter aangevallen en platgeknuffelt. Ik draai me weer om en knuffel terug. 'Ik ga je missen.' fluistert ze in mijn oor.
'Ik jou ook.' fluister ik terug en dan laten we elkaar los. Ik kijk in haar bruine ogen en prent ze goed in mijn hoofd. Dat gezicht zal ik voor altijd blijven onthouden. Voor altijd. Wat er ook gebeurt.

Ik draai me om en ren naar Will die met zijn paard al op me staat te wachten. Als ik bij hem kom helpt hij me zwijgend op het paard en daarna klimt hij er zelf ook op. Ik draai me half om en kijk naar de andere mede-leerling Grijze jagers. Één jongen valt op tussen de anderen. Hij kijkt naar mij en ik kijk terug. Hij heeft bruin haar en zijn neus staat een tikkeltje scheef. Maar die ogen... Ze zijn groen. Zo fel groen dat het bijna pijn doet. Alles bij elkaar is hij superknap. Will geeft zijn paard de sporen en we galloperen weg. Nog een keer kijk ik achterom en zijn groene ogen boren zich recht in de mijne. Ogen die nog heel lang in mijn herinnering blijven hangen. Ik blijf kijken tot ik hem niet meer zie en dan draai ik me pas om. Al die tijd heeft Will niks gezegd.

Bijna de hele weg heb ik zitten nadenken over die jongen en de vreemde theorie van Semaine. Opeens schiet me nog iets te binnen.
'Will?' mijn gezicht vertrekt, omdat mijn kont alweer pijn doet van het vele zitten op dit hobbelpaard.
'Ja?'
'Toen die jongen probeerde weg te sluipen uit het kamp. Mikte je toen op zijn borst of mikte je express ernaast?' ik vraag het aarzelend. Niet weten in welk keelgat deze vraag zou vallen. Het verkeerde of het goede. Het duurt lang voordat ik antwoord krijg, maar ik krijg er wel één.
'Ik mikte express ernaast. Ik zou me natuurlijk niet kunnen veroorloven iemands dood op mijn geweten te hebben. Maar eerlijk gezegd kwam de pijl dichterbij dan bedoeld en heeft die jongen toch nog een fikse snee in zijn voet opgelopen. Nou ja, eigen schuld dikke bult. Moest hij maar niet weglopen.' Hij haalt demonstratief zijn schouders op. Blijkbaar vind hij het geen probleem dat hij die jongen pijn gedaan heeft. 'Kunnen jullie allemaal zo goed met die pijl en boog overweg?'
'Ja, in principe wel. Het is een van die dingen die een Ranger moet kunnen en jij gaat het ook leren.'
'Ook zo goed als jij?' vraag ik verbaasd. Ook al heb ik hem nog maar een keer zien schieten, vind ik het al super knap. Ik kan nog niet eens zo'n ding normaal vast houden. Laat staan schieten!
'Minstens' Het verbaast me, want ik kan nooit zo goed en precies richten als hij. Ik kan totaal niet richten, dus dat word hem sowieso niet.
Toen werd het weer stil en de rest van de rit verloopt in stilte.

'Zijn we er al bijna?' vraag ik ongeduldig. Ik ben het paardrijden nu wel weer zat.
'Ja.' zegt Will en hij laat zijn paard stoppen. 'Stap maar af.' ik laat me op de grond glijden en kijk om me heen. 'Ik zie helemaal niks!'
'Ja dat klopt. We zijn er ook bíjna. En nu ga jij rennen en ik zit hier heerlijk op mijn paard.' Boos kijk ik hem aan. Ik mag hem nu al niet meer.
'En waarom dan, als ik vragen mag?'
'Omdat we met de trainig zijn begonnen.' is het antwoord en hij geeft zijn paard de sporen en rijdt weg. Ik kan niks anders dan wanhopige pogingen doen om achter de kont van het paard aan te rennen en overeind te blijven.
Ik zie nu al op tegen dit jaar.

De jacht op de JagerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu