Hoofdstuk 33

239 16 2
                                    

Een nacht zo goed als doorgehaald, al weken hard gewerkt, een paniekaanval gehad. En dat allemaal gecombineerd met de spanning en emoties die deze zaak met zich meebrengt. Aan het einde van de dag is Fenna kapot. Ze heeft nauwelijks nog de energie om haar ogen open te houden. Zonder protest accepteert ze het als Evert rond zes uur voorstelt om naar huis te gaan. Zwijgend volgt ze hem naar de auto, en in diezelfde stilte rijden ze naar huis. Fenna's lichaam is weliswaar uitgeput, haar gedachten draaien voort op volle toeren. Dat gebeurt echter niet helemaal op de manier waarop ze zelf zou willen. Keer op keer ziet ze de plekken waarop Richard Terpstra zijn slachtoffers heeft achtergelaten voor zich, direct gevolgd naar de oorspronkelijke keren dat ze op die plekken was. De momenten dat er een gedeelte van haar leven instortte, of ze werd herinnerd aan het moment dat dat gebeurde. Het moet stoppen, de beelden moeten weg, maar het lukt haar niet.

Evert merkt dat Fenna stil en afwezig is. Hij probeert een gesprek met haar te beginnen, maar dat lukt niet echt. Ze wil niet praten, dat is duidelijk. Ze wil ook niet slapen, al kan hij niet precies duidelijk krijgen waarom ze dat niet wil, aangezien ze duidelijk oververmoeid is. Uiteindelijk zakt ze, als ze later op de avond op de bank zitten, steeds verder tegen hem aan. Eerst was het alleen haar hoofd tegen zijn schouder, en zat ze verder nog gewoon rechtop, nu ligt ze op haar rug, met haar hoofd op zijn benen. Hij streelt zachtjes door haar haren, en ziet dat haar ogen inmiddels gesloten zijn. "Niet stoppen," mompelt ze vermoeid. "Hm?" Evert humt vragend. "Je vingers door mijn haar," zegt Fenna, "dat voelt fijn..."

"Fen?" Evert strijkt nog steeds door haar haren. "Ik ga naar bed... Vind het wel goed zo. Ga je mee?" langzaam komt ze overeind. "Prima," mompelt ze, terwijl ze opstaat. Net was ze heel ontspannen, nu ziet Evert haar gezicht weer verstrakken. "Fen? Wat is er?" Ze schudt direct haar hoofd. "Niks." Antwoordt ze, met haar blik van Evert afgewend. Hij staat ook op van de bank, en voorzichtig trekt hij haar in een omhelzing. "Ik weet dat er niet niks is, liefje. Praat met me." Weer schudt ze haar hoofd. "Fenna... Alsjeblieft." Zijn stem klinkt smekend. Ze haalt haar schouders op. "Ik weet het gewoon allemaal even niet meer." Mompelt ze. Evert wrijft over haar rug. "Hoe bedoel je dat?"

Fenna slikt, en haalt dan haar schouders op. "Ik wil niet slapen..." Mompelt ze. Evert legt zijn arm om haar middel. "Hoezo niet... Je ziet eruit alsof je gesloopt bent." Hij geeft een zachte kus op haar hoofd. Ze bijt op haar lip. "De laatste tijd... Het is alsof mijn hersenen alleen nog maar donker en... krankzinnig kunnen zijn." Ze legt haar hoofd tegen Everts schouder. "Je bent bang voor je dromen?" Vraagt hij zacht. Ze knikt bevestigend. "Maar..."  Ze zucht. "Ik ben zo moe... Ik kan niet meer. Het is-het is alsof... Alsof wakker zijn ook een nachtmerrie is, met alles wat er gebeurt." Ze schudt haar hoofd. "Het gaat niet meer, Evert." Fluistert ze met een brok in haar keel.

Voorzichtig verstevigt Evert zijn greep op Fenna's lichaam. "Liefje..." Hij streelt zacht door haar haren. "Ik denk dat je beter wel kan gaan slapen. Je kan nauwelijks meer functioneren volgens mij... Als je wil blijf ik wakker, dan kan ik je wekken als je een nachtmerrie hebt." Hij geeft een zachte kus op haar hoofd. Ze haalt haar schouders op. "Jij moet ook slapen..." Mompelt ze. "Ik-ik red me wel. Ik moet gewoon slapen... Denk ik." Hij knikt. "Ik vind alles goed. Maar liefje... Maak me wakker vannacht, oké. Als het niet gaat. Ik wil helpen. Laat me dat doen." Ze knikt, en glimlacht vermoeid naar hem.

Eenmaal in bed wordt Fenna maar niet rustig. Ze blijft van haar rug op haar zij draaien, dan naar haar buik, en weer terug. Na een tijdje houdt Evert haar tegen. Hij legt zijn arm om haar middel. "Fen... Praat met me." Hij hoort haar zuchten. "Ik-ik... Ik kan echt niet meer," mompelt ze zachtjes, "ik... Als het zo doorgaat ga ik breken. Ik ga kapot. En ik kan er niks aan doen." Tranen stromen over haar wangen, maar ze veegt ze zo snel mogelijk weg. "Laat maar," fluistert ze, "ik moet me niet zo aanstellen. Er zijn mensen die het veel erger hebben..." In het donker zoekt Evert met zijn handen naar haar gezicht. "Lieverd... Lieve, lieve Fenna..." Mompelt hij terwijl hij over haar wang streelt. "Wat jij mee moet maken... Hou vol, oké. Je stelt je niet aan, je houdt je juist zo sterk. Ik ben zo trots op je."

De OplossingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu