Hoofdstuk 23

224 16 0
                                    


Dagen gingen voorbij en ik heb nog steeds niks van Mounaim gehoord. Ik kijk zo vaak mogelijk op mijn telefoon of ik een berichtje van hem ontvangen heb. Niks. Helemaal niks. Het doet mij pijn.
'Lieverd, ik weet dat je op zijn bericht wacht. Sabr (geduld).' Zegt mijn tante. Plots staat ze achter mij in de keuken.
Ik krijg een brok in mijn keel en kijk haar aan met tranen in mijn ogen. Ze omhelst mij en geeft mij een kus op mijn wang. Ik kijk haar aan en ik zie haar mij treurig terug aankijken.
'Het geeft niet lieverd. Je hoeft je tranen niet in te houden.' Zegt ze.
'Ik vind het heel erg, tante. Hij zou me hoe dan ook altijd terug berichten of opbellen. Na dat gedoe in het restaurant snap ik enerzijds wel dat hij me niet meer wilt spreken.' Zeg ik.
Ik laat me weer terug op een stoel zakken en blijf er nog een tijdje zitten. Mijn tante blijft bij me zitten en laat me niet alleen. Dan kijk ik haar met een glimlach aan. Kennelijk wilt ze mij iets vertellen, maar wacht ze op het juiste moment. Ze haalt diep adem en kijkt dan even weg.
'Maryam belde vanochtend en ze komen Aicha halen. Ze kan hier niet blijven.' Zegt ze.
Het raakte mij diep, maar ik kan er niks aan veranderen. Zo gaat dat nu eenmaal. Ik kan niet anders dan dit te accepteren. Ik bereid mezelf er voor op en ook ga ik naar Aicha toe om met haar te praten. Ik probeer het haar uit te leggen, maar ze wilt het niet snappen. Ze wilt niet weg bij me.
'Het spijt me.' Zeg ik en doe een armbandje om haar pols.

'Ik was klein toen mijn moeder kwam te overlijden. Ik ben beide ouders kwijt geraakt toen ik ongeveer net zo oud was als jij. Ze blijven altijd diep in mijn hart. Dit armbandje heb ik van mijn tante gekregen toen mijn ouders pas zijn overleden. Het zou me geluk moeten brengen. Nu geef ik het aan jou.' Zeg ik. Haar ogen schieten vol tranen.
'Wees sterk Aicha. Je bent nooit alleen. Mama zit hier in je hart.' Zeg ik terwijl ik mijn hand op haar hart leg.

Inmiddels is het avond geworden. Het was moeilijk, maar Aicha is weg. Ik zal haar blijven bezoeken en haar nooit alleen laten. Ik ga vermoeid naast mijn tante op de bank zitten. Mijn tante kijkt naar de tafel en knippert even met haar ogen wanneer ze het licht aan ziet gaan op mijn telefoon. Het is een anoniem nummer. Ik neem snel op. Weer geen geluid. Ik hoor niks. Ik besluit geen privé-nummers meer op te nemen. Ik ben dit spelletje zat. Wie het ook is, moet maar met zijn of haar nummer bellen.
We horen de deurbel gaan en er wordt geklopt op het raam. Wie zou het zijn zo laat? We kijken uit het raam en zien Maryam staan. Ik loop snel naar de voordeur. Ik doe de voordeur open en Maryam geeft mij een knuffel.
'Vandaag blijf ik hier slapen.' Zegt ze. Het verbaast mij. Mijn tante en ik kijken elkaar even aan en ze trekt haar schouders op.
'Ik mis je moeder. Op werk zie ik zoveel dingen gebeuren. Pas nu ik van alles zie, begrijp jouw waarde.' Zegt ze. In haar ogen zie ik verdriet.
'Ook tegenover jou voel ik me schuldig Noor.' Zegt ze.
Ik kan absoluut niet vergeten wat zij en haar zussen mij aan hebben gedaan. Ondanks alle vedriet vergeef ik het haar. Ik ben moe en sta op.
'Sorry. We praten morgen wel. Ik ben echt moe.' Zeg ik en loop naar boven. Ik ga douchen. Wanneer ik klaar ben, stap ik mijn bed in. Ik pak mijn laptop en kijk in mijn mailbox. Niks bijzonders. Ik val in slaap.

De volgende ochtend word ik wakker door gepraat. Ik sta op en loop naar de badkamer. Ik fris mezelf op en loop naar beneden. Ik zie dat de man van mijn tante weer terug is. Ik groet hem en vraag hem hoe zijn reis was.
'Dank je wel Noor.' Antwoordt hij kortaf. Hij kijkt me niet eens aan.
Ik ga er niet op in en loop weer naar boven. Ik zit vol van alles. Ik wil niet elke keer mijn hart luchten bij mijn tante. Haar eigen problemen en verdriet is meer dan genoeg voor haarzelf. Laat staan dat ze continu mijn gezeik aan moet horen.
Ik probeer zo vaak mogelijk in deze kamer te blijven, zodat tante Khadija en haar man geen last hebben van mij.

Een aantal dagen later hoor ik mijn tante en oom ruzie maken. Ik loop rustig de trap af en dan hoor ik hem iets zeggen wat ik liever nooit had gehoord.
'Zij gaat hier weg. Ik wil haar hier niet hebben. Er gaan roddels rond dat zij een slechte vrouw is. Ik schaam me diep. Schaam jij je niet?' Hoor ik hem zeggen tegen mijn tante.
'Niemand kan zo over haar praten en gaat niemand aan wat er gebeurt. Geloof jij hun onzin praatjes?' Zegt mijn tante.
'Dus jij komt voor haar op en gaat niet luisteren naar mij?' Zegt hij terwijl hij zijn stem verheft. Ik loop snel naar beneden voordat dit uit de hand gaat lopen. Ik zie zijn hand omhoog gaan.
Ik kom er snel tussen staan.
'Stop! Laat mijn tante! Zij heeft hier niks mee te maken en kan er niks aan doen. Ik ga hier wel weg!' Zeg ik.
'Nee, dochter. Aub ga niet weg. Niet luisteren naar hem. Ik laat je niet gaan.' Zegt mijn tante. Ze pakt mijn arm vast en trekt mij naar haar toe.
'Het is al goed tante. Ik red mezelf wel. Het komt allemaal goed met de wil van Allah.' Zeg ik en glimlach naar haar. Ik geef haar een knikje en loop dan weg. Ik probeer me groot te houden, maar zodra ik terug ben in mijn kamer, beginnen de tranen over mijn wangen te rollen. Ik pak mijn spullen bij elkaar en pak mijn koffer in. Waar moet ik nu heen gaan? Wie heb ik nog over? Helemaal alleen ben ik op deze grote wereld. Letterlijk niemand heb ik meer.. Ik kleed mij om en zodra ik klaar ben pak ik mijn koffer en loop de trap af. Ik wilde niet weggaan, maar ik kan niet blijven bij een plek waar ik niet gewild ben. Ik neem afscheid van mijn tante en loop naar buiten. Ik heb helemaal niks meer. Geen familie, geen vrienden, geen huis, geen geld. Het enige wat ik nog heb, is de pinpas die ik laatst heb gekregen. Ik vraag me af of er nog geld op staat. Ik ga naar een bank toe en check het saldo. Meer dan genoeg staat er nog op gelukkig. Ik ga naar een hotel toe. Een andere keus heb ik momenteel niet. Ik leef in een verloren wereld. Het enige wat ik wilde in dit leven is een beetje geluk. Telkens wanneer ik denk dat ik mijn geluk heb gevonden, wordt het mij ontnomen. Ik kan dit niet meer aan en bel opnieuw naar Mounaim. Nee, dit kan niet waar zijn. Zijn telefoon staat uit! Ik heb geen hoop meer. Ik geloof er niet meer in dat Mounaim me ooit nog zou willen spreken. Ik wil dat niemand me meer kan bereiken. Iedereen die me in de steek heeft gelaten, hoeft geen contact meer met mij op te nemen. Ik bel naar de klantenservice van mijn provider en vraag of ze mijn telefoonnummer willen veranderen.
De volgende dag ga ik op mijn laptop en check opnieuw mijn mailbox. Weer geen belangrijke e-mails. Ik begin op heel veel woningen te reageren en ik ben op zoek naar vacatures. Het maakt niet uit wat voor werk, als ik maar werk zou vinden. Ik solliciteer op van alles met de hoop dat ik snel ergens kan beginnen met werken.

Ali zit nu al een tijdje vast. Hij mag met niemand contact opnemen. Met zijn advocaat is hij bezig met zijn zaak. Zelfs zijn dochter mag hij niet zien. Hij probeert via zijn advocaat contact te krijgen met de buitenwereld. Zijn advocaat speelt alle informatie door naar hem. Hij vraagt zijn advocaat iets door te geven aan Noor. Hij zou hoe dan ook Noor moeten bereiken en het haar door moeten geven. Ook geeft Ali hem opdracht om door te geven aan zijn mannen om een paar zaken op orde te krijgen. Zijn advocaat kan Noor niet bereiken, maar via internetbankieren achterhaalt hij waar ze verblijft.

Er wordt naar mijn hotelkamer gebeld en er wordt doorgegeven dat er een man beneden staat voor mij. Ik word angstig. Ik vraag meteen wie het is. Ik raak opgelucht als ik hoor dat het de advocaat is van Ali. Ik herinner me zijn naam. Ooit hoorde ik Ali erover praten. Ik geef door dat hij naar boven kan komen. Ik twijfel of het wel echt zijn advocaat is, maar ik moet positief blijven en in het goede geloven. Alles wat ik heb meegemaakt, zorgt ervoor dat ik achterdochtig ben. In dit geval moet ik er wel vanuit gaan dat het de advocaat is. Ik wacht, maar er komt niemand. Ik hoor ambulances en loop mijn hotelkamer uit naar beneden om te kijken wat er aan de hand is. Het blijkt dat voordat de advocaat naar boven wilde komen, hij gebeld werd. Hij liep het hotel uit en wilde oversteken. Tijdens het oversteken, kwam er een auto met volle snelheid op hem afgereden. Hij reed hem aan en en reed kei hard weg. Niet veel later arriveerden hulpdiensten. Hij leeft, maar zijn toestand schijnt kritisch te zijn.

Ik ben enorm geschrokken van wat er is gebeurd. De medewerker van het hotel die ik aan de telefoon sprak, vertelt mij dat het de man is die voor mij was gekomen.. Ik kan niet geloven dat weer zoiets mij overkomt. Dit kan geen toeval zijn...

WraakWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu