Hoofdstuk 3

417 28 10
                                    

Hardhandig duwt Andreas me in de achterbak van een groot, stinkend busje. Hij slaat de klep dicht en ik hoor hem om het busje heen lopen.

'Laat me eruit!' roep ik boos. 'Verdomme!'

Ik begin op de achterklep van het busje te bonzen, maar Andreas trekt zich er niets van aan. Het busje gaat een beetje heen en weer, Andreas is ingestapt. Dan begint het busje te trillen en we rijden weg. Ik zak neer op de grond en sla mijn handen voor mijn gezicht. Wat gaat er nu gebeuren met me? Ik word overvallen door kille angst, en ik kruip in de hoek van het busje en wacht totdat we stoppen met rijden.

Lichtstralen vallen op mijn gezicht en verblinden me. Andreas' arm sluit zich als een bankschroef om mijn arm en trekt me het busje uit. Ik val op de grond en wil overeind krabbelen, maar Andreas sleurt me al verder zodat ik over de grond word gesleept. Ik schreeuw het uit van pijn en probeer tevergeefs overeind te krabbelen. Andreas loopt naar een klein hutje toe en een angstig gevoel overvalt me. Hij opent de deur en gooit me naar binnen. Ik probeer op te staan maar Andreas heeft de deur al dichtgesmeten. Ik krabbel snel overeind en struikel naar de deur. Ik ruk wild aan de deurklink, maar hij gaat niet mee. Op slot. Zuchtend zak ik neer op de grond.

Ik kijk om me heen en mijn blik valt op een klein raampje. Ik sta moeizaam op en strompel ernaar toe. Ik aarzel even. Het glas is niet zo heel dik, misschien kan ik het wel breken. Ik bal mijn vuist en haal uit. Felle pijn flitst door mijn hand en ik moet een kreet van pijn onderdrukken. Ik kijk naar mijn hand en zie dat er een fors stuk glas in zit. Ik trek het eruit, en meteen vloeit er bloed uit.

Ik richt mijn blik op het raampje en tot mijn voldoening zie ik dat al het glas eruit is. Ik klem mijn handen om de vensterbank en hijs mezelf op. Ik schuif over het raam heen en val op de grond. Alle lucht wordt uit mijn longen geperst en ik snak naar adem.

Ik gun mezelf geen tijd om op adem te komen en krabbel meteen overeind. Ik kijk om me heen en verwacht elk moment Andreas tevoorschijn zien springen, maar dat gebeurt niet. Ik haal diep adem en ren weg van het huisje. Een tijdje blijf ik zwijgend rennen, totdat ik buiten adem ben. Ik werp een blik naar achter en zie dat het huisje nergens meer te bekennen is. Ik kijk om me heen, en ik merk dat ik in een bos ben. Ik kan maar beter doorrennen, bedenk ik me, voordat Andreas achter me aan gaat.

Ik ren weer verder, en ik stop pas als ik merk dat het pikkedonker is. Ik zak op de grond en ga tegen een boom aan zitten. Ik kijk angstig om me heen. Als het donker is, is angst aanstekelijk, bedenk ik me. Ik zie vanuit mijn ooghoeken iets bewegen, en met een ruk draai ik me om. Ik haal opgelucht adem als ik zie dat het de schaduw is van de bewegende boomtakken. Ik ontspan mijn aangespannen spieren en ga iets gemakkelijker liggen. Na een tijdje voel ik mijn ogen zwaarder worden en niet veel later val ik in een diepe, onrustige slaap.

Lichtstralen vallen op mijn gezicht en wekken me. Ik open mijn ogen en zie dat het al licht is. Ik sta op en rek me uit. Al mijn spieren zijn stijf doordat ik in een ongemakkelijke houding lag. Ik zucht even. Ik heb geen idee waar ik ben, en waar ik nu heen moet. Ik besluit om weer te gaan rennen, ik zie wel waar ik kom. Net als ik wil gaan rennen, hoor ik het geluid van een brekend takje. Achterdochtig kijk ik om me heen, zoekend naar de oorzaak van het brekende takje. Ik draai me om, en dan word ik opeens vastgepakt. Ik gil het uit van schrik en trap wild om me heen. Er wordt een hand om mijn mond geslagen, waardoor mijn gil wordt gesmoord.

'Doe eens rustig!' zegt een aangename, lage mannenstem in mijn oor.

'Wat doe je hier?' vraagt de man, en hij haalt zijn hand van mijn mond.

'Ik was ontvoerd door...' begin ik, maar de man onderbreekt me.

'Andreas?' vraagt de man.

Hij klinkt ongerust, en ik vraag me af waarom. Ik knik, en de man laat me los. Ik draai me om, en ik zie dat er helemaal geen man voor me staat, maar een jongen van ongeveer mijn leeftijd. En ik geef toe, hij ziet er goed uit.

'Je hebt geluk dat je nog leeft,' zegt hij ongerust. Zijn ogen glijden over mijn lichaam, en zijn blik valt op mijn hand.

'Je bent gewond,' zegt hij.

Hij pakt mijn hand en bekijkt hem onderzoekend.

'Wat heb je er mee gedaan?' vraagt de jongen.

Hij richt zijn blik op mij, en ongemakkelijk schuifel ik een beetje heen en weer.

'Andreas had me opgesloten in een hutje,' begin ik. 'Daar zat een raampje in en die had ik kapot geslagen.'

Geschrokken kijkt de jongen me aan.

'Daar zal Andreas niet blij mee zijn,' mompelt hij meer in zichzelf dan tegen mij.

Ik kuch even, en hij kijkt geschrokken op.

'Waar ga je nu eigenlijk heen?' vraagt de jongen.

Ik haal mijn schouders op en zucht even.

'Ik weet het niet,' zeg ik. 'Ik heb geen idee waar ik ben, en ik weet ook niet waar ik heen moet nu Andreas achter me aan zit.'

'Ga met mij mee,' zegt de jongen, en ik kijk hem verbaasd aan. 'Bij mij ben je veilig.'

'Is goed,' zeg ik, nog verbaasd door zijn voorstel.

Er breekt een glimlach door op het gezicht van de jongen, en hij zegt:

'Kom, dan gaan we.'

Hij loopt weg, en ik volg hem. Het blijft een tijdje stil tussen ons, en ik vraag me af hoe de jongen heet.

'Hoe heet je?' vraag ik.

'Jayden,' antwoordt hij. 'Jij?'

'Rosalie,' zeg ik.

De jongen kijkt me geschokt aan, en hij mompelt:

'Geen wonder dat Andreas achter je aan zit.'

Ik doe net alsof ik het niet hoor, en we lopen weer zwijgend verder.

---------------------------------------

Happy new year iedereen:D
Beetje laat maar toch:)
De vakantie is al weer bijna afgelopen:(
Is dit hoofdstuk weer lang genoeg? Jullie mogen dat gewoon zeggen hoor:)
X

Vlucht vol vragenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu