Hoofdstuk 8

316 20 7
                                    

Ik leun met mijn hoofd tegen de muur aan. Een kreun verlaat mijn mond en ik druk mijn handen tegen mijn buik in een wanhopige poging om de zeurende honger te stillen. Ik zit al dagen lang vast in het kamertje, en ik heb niks te eten of te drinken gekregen. Ik sluit mijn ogen.

Dan hoor ik gemorrel aan het slot van de deur, en mijn ogen vliegen open. De deur gaat langzaam open en er verschijnt een man in de deuropening. Het is weer de man die Jayden heeft neergeschoten. Hij loopt naar me toe en knielt bij me neer. Ik zie dat hij een dienblad met eten in zijn handen heeft, en ik ruik de heerlijke geur ervan. Hij geeft me het dienblad, en ik kijk hem aan. Hij kijkt terug, en ik zie niks in zijn ogen. Ze staan uitdrukkingsloos en ik kijk dwars door ze heen. Ik wend mijn blik af en kijk naar het dienblad.

'Dankjewel,' kras ik.

Ik schrik ervan hoe angstaanjagend mijn stem klinkt, en ik besef dat het komt door het gebrek aan water. De man zegt niks maar komt overeind en loopt de kamer uit. Hij heeft de deur nog niet dicht gedaan en ik stort me op het eten. Het maakt me niet uit wat het is, ik wil alleen maar mijn honger stillen. Ik proef de heerlijke smaak van het eten die ik bijna ben vergeten. Het eten is veels te snel op, en teleurgesteld leg ik het dienblad weg. Ik had niet veel eten gekregen, en mijn honger is nog lang niet gestild. Mijn dorst is nog erger geworden en ik voel me door en door ellendig. Wanneer kom ik hieruit?

Ik word uit mijn slaap gewekt doordat iemand me ruw door elkaar heen rammelt. Mijn ogen schieten open en ik kijk recht in de uitdrukkingsloze ogen van de man.

'Meekomen,' gromt hij.

Hij trekt me overeind en sleurt me de kamer uit. Er verschijnen zwarte vlekken voor mijn ogen en ik word duizelig.

'Doorlopen!' snauwt de man.

Ongeduldig trekt hij aan mijn arm en als hij beseft dat ik te zwak ben, snuift hij boos en trekt hij me verder. Ik struikel en val op de grond, waar ik verder word getrokken. De man gooit een deur open en duwt me naar binnen. Ik val op de grond en blijf daar roerloos liggen. De man smijt de deur achter me dicht en ik krabbel moeizaam overeind. Ik kijk om me heen, en dan zie ik hem. Andreas. Hij leunt tegen een bureau en kijkt me aan. Zijn blik staat vol haat en verachting en doet me rillen.

'Je hebt Jayden dus ontmoet,' stelt Andreas vast. 'Onze verrader.'

Ik kijk Andreas niet-begrijpend aan.

'O,' zegt Andreas gespeeld verbaasd. 'Weet je het nog niet?'

Andreas gaat voor me staan en kijkt me afwachtend aan.

'Jayden heeft met ons gewerkt,' zegt Andreas.

Het komt als een klap aan, en ik kijk Andreas ongelovig aan.

'Nee...' stamel ik. 'Nee, dat kan niet.'

Andreas grijnst breed als hij ziet dat ik compleet verbijsterd ben door dit nieuws.

'Jawel,' zegt Andreas simpel. 'Een aantal jaren geleden werkte hij voor ons. Hij ruimde mensen uit de weg die teveel over ons wisten.'

Plots herinner ik me de woorden van de man weer toen we de broer van Jayden aan het zoeken waren.

"Hij heeft met ons gewerkt."

Het is dus echt waar. Ik kijk Andreas ongelovig aan.

Het beeld van Jayden's gezicht komt voor mijn ogen, en de tranen springen in mijn ogen. Ik vertrouwde hem blindelings, en hij had me zomaar kunnen kunnen vermoorden.

'Werkt hij nog steeds voor jullie?' vraag ik gesmoord.

Andreas schudt zijn hoofd.

'Hij heeft ons verraden,' zegt Andreas.

Vlucht vol vragenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu