11. Weg met genade

207 39 6
                                    

Ik duwde hem weg, weg met genade. De man greep Onia, sleurde haar mee naar de rand van de vulkaan. Haar voeten bungelde boven de dood.

Ik nam zijn zoon van hem weg, weg met genade. Hij was niet mijn slachtoffer, hij was mijn handelswaar. Hij was voor hem wat Onia voor mij was. Althans dat is wat ik dacht.

Onia viel over de rand.

Ik smeet de jongen weg, weg met genade. En ving Onia op, ze viel tussen mijn tanden. Bloed sijpelde uit mijn mond, haar bloed versmolt in de brandende lava.

Met mijn staart zwiepte ik hen weg, weg met genade. Ze vielen achterover, vader, zoon en de toeschouwers. Maar gewonnen had ik niet. Zij waren ongedeerd gebleven, zij hadden niets verloren.

Ik vloog weg, weg met genade. Het dorp in volle glorie achterlatend. De mannen die ik vurig haten, nog even rauw en koelbloedig. De mannen die ik vurig haten, haat had ik gewonnen.

Weg met genade.

Weg met genade voor de toeschouwers die vol spanning keken, hopend op sensatie, hopend op dood.

Weg met genade voor vaders, die meer gaven om overwinning dan hun nabestaande, dan hun bloedeigen kinderen.

Weg met genade voor de leiders, de leiders vol arrogantie, die geen vertrouwen en respect op kunnen brengen voor zij onder hun rang.

Bovenal weg met genade voor de geliefden, die niet weten wat liefde is, die het uitbuiten en gebruiken, slechts voor bevrediging van hun eigen geluk.

Weg met genade, voor de goedheid in mijn hart. Ik had het te lang laten spreken, het had me kwaad gedaan.

Weg met genade.

De Kleine DraakWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu