Hoofdstuk 7

147 9 3
                                    

POV Tony
Twee dagen later kwamen we in een dorpje. Volgens Joris is de woestijn nog een paar dagen rijden, maar we kunnen hier wel even rusten. Tenminste, voor zover dat kan met negenhonderd soldaten. In het dorpje was het angstaanjagend stil en rustig. Een spookstad. "Hallo? Is er iemand!" roept Joris. "Nope." fluistert Silferina. "Zo te zien is er niemand." "Ga daar maar niet vanuit. Ze kunnen altijd verstopt zitten." reageert Will op Silferina. Ik knik. Klopt, dus moeten we onderzoek doen. Ik stijg af, net als Sil en Will. "Blijf." zeg ik tegen Bellado. Bellado's ogen kijken me nieuwsgierig aan. Ga je onderzoek doen? Ik blijf wel de wacht houden. Ik rol met mijn ogen. Als Bellado kon grinniken deed hij dat nu, ik weet het zeker. Ik, Silferina en Will onderzoeken de huizen. Het eerste huis waar we in wilden lopen was het erg donker. Dat het daar donker was had een voordeel en twee nadelen. Voordeel: wij waren niet zichtbaar voor mensen die ons niet goedgezind zijn, zoals de Isitopes. Maar de nadelen zijn dat we dan ook niet zichtbaar zijn voor mensen die ons wel goed gezind waren, waardoor die konden denken dat we vijanden zijn, en dat wij ook niet zo goed kunnen zien. Ik pak Sil vast, voor ze tegen een balk loopt. "Sorry. Het is hier gewoon zo donker." fluistert ze verontschuldigend. Ik glimlach naar haar. "Geeft niet." Ik doe mijn kap op, waarna Sil mijn voorbeeld volgt en samen lopen we naar de bovenverdieping, terwijl Will de begane grond onderzoekt. De trap kraakte een beetje, maar we kwamen niemand tegen. Toen we weer naar beneden gingen was Will al op ons aan het wachten. "Een ding is duidelijk, de mensen zijn of gevlucht, of gedood." Ik trek mijn wenkbrauw op. "Gedood? Waar haal je dat vandaan?" Hij knikt naar de deur waar hij net doorheen ging. "In de keuken. De pannen stonden op het vuur en er lag bloed op de grond. Ze konden ook gedwongen zijn ergens anders heen te gaan." Silferina's gezicht werd door haar kap in schaduwen gehuld, maar ik voelde dat iets haar niet aanstond. Ze draaide zich om en liep naar buiten. Ik kijk haar verbaasd na. Will loopt ook naar buiten, maar net toen ik besloot ze te volgen hoorde ik boven iets. Ik sluip naar boven, waar ik een gat in het raam tref. In de houten vloer was een pijl geboord. Ik kijk naar buiten. Het leger was in de problemen. Omsingeld door Isitopes die op hen schoten probeerden ze terug te schieten. Silferina en Will hielpen door terug te schieten en de boogschutters erop te zetten. Ik hoorde gerommel in een van de kamers. Misschien kan ik hier ook helpen. Sinds mijn gevecht met Clinn heb ik me steeds meer geconcentreerd op mijn vechtkunsten. Op de boot heb ik met Goldur in zwaardvechten en gevechtskunsten geoefend, terwijl ik samen met Sil op het eiland aan mijn dolk- en boogschietkunsten ging werken, onder toeziend oog van Will. Het is iets vooruit gegaan, maar ik kan me nog geen meester noemen. Dat duurt ook nog wel even, voordat dat kan. Ik pak mijn werpmes, schop de deur open en gooi het op een van de twee mannen die er staan. De ander pak ik met mijn Saksische mes. Met een onderhandse gooi had ik de man kreunend naar de grond laten zakken, dood. Ik pak mijn boog en bekijk de situatie beneden. Geen enkele van de Isitopes ligt dood op de grond. Silferina, Will, Jenny, Goldur, Tigerai en Joris kon ik zo vlug nog niet vinden, maar ik had een ander doel. In het raam tegenover me zitten twee boogschutters, die vanuit het raam op het leger schieten. Zelf duiken ze elke keer achter de houten plaat, om later onverwacht weer te schieten. Net als er een tevoorschijn wil komen schiet ik. De pijl raakt zijn arm, maar de paniek moet maar even genoeg zijn. De pijl kwam uit het niets, voor hem en zijn kameraad, dus weten ze niet wat er gebeurt. De tweede stak zijn hoofd naar buiten. Die doodde ik. Toen keek ik verder. Nog drie huizen met mannen erin, allemaal achter een houten plaat en op strategische plekken, zodat het leger helemaal omsingeld was. Ik probeer te bedenken hoe ik het best verwarring kan veroorzaken, als er opeens een hand op mijn schouder komt. Ik pak de hand en ga net als Sil dat deed bij de rover die Gilan overvallen had toen we op weg naar Emara waren - het lijkt zo ontzettend lang geleden - bukken en tegelijkertijd trekken aan de arm die ik vast heb. Met een enorme bons komt mijn overvaller neer. Dan zie ik wie het is.

POV Silferina
Met een luide bons beland ik op de grond. Ik had Tony zien schieten vanuit het raam, dus in alle drukte ben ik naar hem toe gegaan en had mijn hand op zijn schouder gelegd. Hij vloerde me. Ik kreun. "Sil! Sorry, gaat het? Sorry, sorry, sor-" "Hou maar op. Man, dat doet zeer." onderbreek ik hem. Hij helpt me overeind, nog steeds sorry zeggend en vragend of het gaat. Ik kijk hem boos aan. "Ja het gaat. Ik snap nu dat je jezelf verdedigen kan als iemand je van achteren pakt, dus je hoeft geen sorry te zeggen voor zelfverdediging." Ik grijns naar hem. "Je schoot daarnet echt goed. Hoe kwam je erachter dat ze achter die platen zaten?" "Ik hoorde net toen we hier weg wilden gaan iets boven rommelen. Toen ik ging kijken was er een raam kapot en zat er een pijl in de vloer." Die had ik gezien ja. "Toen dacht ik eigenlijk amper nog na. Ik vond er hier twee en doodde ze. Toen ik uit het raam keek zag ik de rest en ik was net bezig te bedenken hoe we ze moeten neerhalen toen jij hier kwam en ik je, nouja, jeweetwel." Hij glimlacht bedrukt naar me. "Nogmaals sor-" "Jahaa! Het was geweldig. En ik weet wel iets." onderbreek ik hem opnieuw, kijkend naar de daken. "Je kan over de daken." Tony trekt zijn wenkbrauw op. "En hoe dacht je dat we dat gingen doen?" Ik glimlach onheilspellend naar hem. "We zijn niet voor niets grijze jagers. En anders, je hebt een Emaraanse bij je." Tony lijkt nog steeds niet gerustgesteld. Ik kijk hem stuurs aan. "Het komt allemaal goed. Kom, we gaan dakhoppen."

De grijze jaagster, boek 3, LegendesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu