Hoofdstuk 26

104 7 0
                                    

POV Tony
Nu ben ik degene waar tegenaan geleund wordt. Goldur wilde maar niet wakker worden, wat paniek veroorzaakte bij Jenny en Tigerai. Tigerai hield zijn broertje tegen zijn borst en mompelde dat hij er niet nog een kwijt wilde en Jenny zat te snikken. En - zoals Will al voorspelde - de Isitopes lachten enkel, wat tot een woedeaanval van Jenny leidde. "Hoe durven jullie! Help dan!" gilde ze. Een van de Isitopes kwam dreigend op haar af gelopen. "Ik kan hem ook nu doden als je dat liever hebt?" Jenny zweeg meteen, maar haar ogen spuwden vuur. Net als die van Silferina dat deden als iets haar nier aanstond. Toen we vertrokken had Jenny de wond verbonden, maar was Goldur nog steeds bewusteloos. Ik moet voorop en Goldur leunde tegen me aan. Ik moest moeite doen om rechtop te blijven zitten, maar het ging me beter af dan de vorige keer. Soms kreunde Goldur even, of bewoog hij zijn vingers. Maar meer deed hij niet echt. Jenny reed bezorgd naast ons, en keek de hele tijd naar Goldur, alsof ze verwachtte dat hij elk moment dood kon gaan. "Het komt goed." zeg ik. Jenny kijkt op en glimlacht. "Lief dat je me gerust probeert te stelllen. Hoe gaat het met je hoofd?" "Goed." "Mooizo." Jenny draaide zich weer naar Goldur om en de hele rit die daarop volgde bleef ze naar hem kijken. Zou Sil dat ook gedaan hebben? "We zijn er." hoor ik Kellah zeggen. Ons ponytje stopte en we stonden voor de hoofdstad, die blijkbaar een poort naar de woestijn had. Hadden ze die niet even aan ons kunnen wijzen? Dan waren we er veel eerder en was Sil misschien nog bij ons. Nee, want we moesten de soldaten nog halen. Laat maar, bovendien, gebeurt is gebeurt helaas. Er volgde een korte - zeer korte - strijd en toen was de hoofdstad ingenomen. Ik heb niet kunnen kijken, niet dat ik het wilde, dus lette er de hele tijd op dat ik Goldurs adem regelmatig op mijn rug voelde. Dat was zo, de hele aanval lang. We werden opgehaald door een Isitope wiens gewaad helemaal onder het bloed zat en kwamen via de woestijnpoort de hoofdstad binnen, waarvan de straten bedekt waren met lijken van mannen, soldaten en kinderen. Geen vrouwen, want dat zou waarschijnlijk heiligschennis zijn. We werden naar het stadhuis gebracht, waar de stadhouder dood op de stoep lag - en werden daar in de cel gegooid. Het was een van de cellen waarbij je als je naar buiten keek het plein kon zien. Geweldig. "Iedereen oké?" Goldur kreunde, waardoor iedereen zich naar hem omdraaide. Hij smakte en ging weer verder met bewusteloos zijn. "Volgens mij wel. Hoe gaat het met je hoofd Tony?" vraagt Joris. Ik haal mijn schouders op. "Het doet zeer, bonkt als een malle en ik heb het gevoel dat ik als ik nog langer moet staan om ga vallen." Will pakte meteen mijn schouder en zette me op de enige stoel die de cel had. Ik voelde de duizeligheid wegtrekken, maar niet helemaal. Goldur lag op bed te ijlen, dus ik mag niet klagen. Jenny bekijkt het verband en verschoont het. Als ze zo doorgaat heeft ze geen jurk meer over. Tigerai ging naast haar zitten, zodat ze met z'n tweeën naast Goldur geknield zaten. Will en Joris beginnen op een zachte toon te overleggen, kansen te berekenen en ontsnappingsplannen te verzinnen. Maar hun stemmen werden steeds vager, Jenny's blonde haar steeds onduidelijker en alles duizelde. Dit had ik eerst niet, of viel het me toen gewoon niet op? Met een bonk wordt alles zwart.

POV Silferina
We reizen al een aantal uur door de woestijn, maar het bloedspoor tussen de paardenhoeven was erg duidelijk te zien. Het was gewoon kinderspel ze te volgen, we hoefden enkel door te stappen en onze ogen op de grond te houden. Als ik in mijn eentje was was dit veel sneller gegaan, maar ik denk dat ik niet even vooruit mag. Dian houdt me als een havik in het oog, alsof hij niet wil dat hij de laatste van de Emaraanse familie, het laatste kind van koning Smarago en koningin Saffira, ook nog kwijt raakt. Hij was me eerst al verloren door een zandstorm, en nu ik terug ben zijn we de andere twee kwijt. Hoe dan ook, Dian houdt me scherp in de gaten. Amira rijdt naast me, maar ze houdt niet zoals de rest - op Dian na - haar ogen op de grond gericht. Ze kijkt juist vooruit, maar de horizon. "Wat zie je?" vraag ik als ik haar blik probeer te volgen. We lopen een beetje vooraan, naast Dian en Rhian, dus die houden de grond wel in de gaten, Rhian tenminste. "Stofwolk, maar niet van een zandstorm of een groep ruiters." antwoordt Amira. "Kijken?" "Kijken." zegt ze bevestigend. Ze vertelde haar vader wat ze zag en die stuurde er drie Greman op uit om te gaan kijken. In spanning wachten we af en volgen het spoor. Na een tijdje komt er een terug. "Soldaten meneer, maar het zijn geen Isitopes." meldt hij. Ik en Dian kijken elkaar direct aan. "Emaraanse soldaten?" vraag ik. De Grenam haalt zijn schouders op. "Geen idee. Ze lopen deze kant op." Weer een blik tussen mij en Dian. "Kijken?" vraagt hij. Ik rol met mijn ogen. "Kijken? Natuurlijk gaan we kijken!" Ik geef Danser de sporen en schiet naar voren, met Dian achter me. Al galopperend komen we bij de twee andere verkenners, die een van de soldaten wat te drinken aanbiedt. "Nee, ik hoef niet. Geef de gewonden maar, die hebben het het hardst nodig." zegt een bekende stem. Ik spring zo'n beetje van Danser af en ren naar de spreker. "Auron!" roep ik. Auron draait zich verbaasd om, om me daarna in zijn armen te ontvangen. Het deed zeer aan mijn schouder, maar dat maakte me geen biet uit. "Silferina? Je, je leeft!" roept hij gelukkig uit. Hij omhelst me stevig. "Luitenant." Dian knikt naar Auron, die terug grijnst. "Goed gedaan Dian. Dan kunnen we nu Tigerai, Goldur en de rest uit de handen van de Isitopes bevrijden." "Ze leven nog?" zeg ik opgelucht. Auron knikt. "Ze leven nog ja. Goldur heeft alleen een wond aan zijn been en een in zijn zij, en het was niet goed verbonden toen we weg gingen, Tony had een hersenschudding omdat hij keihard werd neergeslagen met het gevest van een zwaard toen hij een van de Isitopes had gedood met zijn dolk en Tigerai, Will en Joris hadden hier en daar wat blauwe plekken en krassen door de slechte behandeling die ze kregen, maar verder ging het prima met ze." Aurons oog valt op het verband om mijn schouder. "Over wonden gesproken, wat heb jij nou weer gedaan?" "Aangevallen door een woestijnleeuw." antwoord ik simpelweg. De rest van de Grenam had zich ondertussen bij ons gevoegd. Ik stelde Rhian en Auron even aan elkaar voor en stelde Auron daarna voor aan Amira. "Aangevallen door een woestijnleeuw?" vroeg Auron verbaasd toen ik klaar was. Ik knik. Ik vertelde hem over de ontmoeting, waarna Dian het van me overnam en vertelde hoe Danser met mij op haar rug bij de groep verkenners aankwam, hoe mijn leven een hele tijd aan een zijden draadje had gehangen en wat een geluk het was dat ik op tijd verzorgd werd, wat door Rhian bevestigd werd. "Het had maar een dag meer hoeven zijn en ze was dood, minder dan een dag zelfs." Auron floot. "Dat klinkt niet als 'even door een woestijnleeuw aangevallen zijn' Silferina. Je hebt echt geluk gehad zo te horen." Ik glimlach even. "Maar ik heb hier zo'n tweehonderd man, waarvan tachtig gewonden die wraak willen nemen op de Isitopes en hun geliefde kroonprins en prins uit de klauwen van de Isitopes willen bevrijden." Rhians ogen begonnen te glimmen. "Dan heb ik goed nieuws voor je." zeg ik glimlachend.

De grijze jaagster, boek 3, LegendesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu