Hoofdstuk 31

105 9 0
                                    

POV Silferina
Ik en Amira rennen door de straten, op weg naar het huis dat we willen gebruiken om de daken op te komen. Toen we er aankwamen was de deur dicht. Ik klop hard aan. "Wilt u alstublieft open doen? Het is een noodgeval!" roep ik. Amira kijkt me wanhopig aan. Net als ik nog eens wil kloppen gaat de deur open en worden we naar binnen getrokken. "Heeft iemand dat gezien Harrie?" "Nee Wanda. Niemand zag het." Ik kijk in twee blauwe, gespannen ogen van de man die ons naar binnen had getrokken. "Zitten de Isitopes achter jullie aan?" Amira wilde antwoorden, maar ik was haar voor. "Nee, maar we hebben een aantal vrienden die we moeten bevrijden. Als dat niet op tijd gebeurt gaan ze dood. Mogen we het dak op hier? Volgens de kaart kon dat." De man, ik denk Harrie, denkt even na. "Wanda? Kan je via de zolder het dak op?" "Geen idee Harrie. Hoezo?" "Noodgeval. Er hangen levens vanaf." Er komt een vrouw de gang in gelopen. "Alstublieft mevrouw, we hebben niet veel tijd." "Waarom heb je een rode mantel aan?" vraagt de vrouw, Wanda denk ik. "Dat is om de Isitopes te misleiden. We willen de stad bevrijden." zegt Amira. De man en de vrouw kijken elkaar even aan. "Had dat dan meteen gezegd. Kom mee!" zegt de man, en hij rent de trap op. Ik en Amira rennen achter hem aan, tot we bij de zolder zijn. "Ik wist niet dat twee jonge meisjes de stad wilden bevrijden. Hoe willen jullie dat doen gaan dan?" Ik glimlach. "Ben op het plein voor het stadhuis. Dan ziet u het vanzelf." Harrie glimlacht. "Waar de executie gedaan wordt? Daar houden ik en Wanda niet zo van. Maar voor dit ben ik er graag bij. Er moet hier ergens een raam zitten, maar de zolder is een beetje vol. Als jullie het niet erg vinden gaan ik en Wanda naar het plein toe, zodat we het zien. Succes nog." Harrie loopt naar beneden. "Bedankt!" roep ik hem na, terwijl Amira naar het raam begint te zoeken. Ik kijk de zolder even rond. Het staat vol hooi en hout, wat het niet echt makkelijk maakte een raam te vinden. "Sillie ik heb hem! Hij zit op slot!" roept Amira. Ik ren naar haar toe. Het raam zat inderdaad op slot, met een hangslot. Ik vloekte even. Hier hebben we echt geen tijd voor. "Aan de kant." waarschuw ik Amira. Amira duikt weg, terwijl ik in het glas trap. Met een harde krak breekt het, en lag de zolder een beetje onder de scherven. "Voorzichtig." zeg ik tegen Amira, die met grote ogen naar de verbrijzelde ruit keek. "Wow." mompelt ze. Ik klim het raam door en kom inderdaad op het dak terecht. Amira klom me achterna, waarna we onze weg vervolgden over de daken heen. Soms moesten we springen, wat elke keer goed ging. Tot we bijna bij het plein waren. Ik hoorde de Isitopes juichen, maar er lag een groot stuk tussen het dak waar we overheen renden en het volgende dak. "Pak mijn hand!" riep ik naar Amira. "Waarom?" "Doe gewoon!" Amira pakt mijn hand vast. "Ren op je allerhardst en geloof dat je het halen kan, dan lukt het!" roep ik naar haar. Ik versnel mijn pas en sleur Amira achter me aan. Op de rand van het dak spring ik. Amira slaakt een gilletje van angst, maar samen kwamen we veilig aan de overkant. Tijd om uit te rusten hadden we niet, want ik hoorde dat het al begom. De stem van de beul galmde over het hele plein. "Deze jongeman gaat aan het touw, omdat hij een van onze vrienden wreed gedood heeft met een dolk. Hij zal als eerste gedood worden, en het langzaamst." Of Tony, of Goldur gaat er nu aan, dat hoorde ik aan het woord 'jongeman'. Ik was het eerst bij het plein, waar ik zag hoe Tony op het podium stond, met de rest ernaats. Tony! Amira kwam naast me staan. "Is dat je vriendje?" Ik knik. "Laten we opschieten dan." Tony kreeg het touw om zijn nek heen. Ze gaan hem ophangen! "Hou de rookbommen gereed." zeg ik met een brok in mijn keel. Niet Tony, niet hem... Ik leg een pijl op mijn boog. Vanuit mijn ooghoeken zag ik Rhian, Dian en Auron tussen de menigte staan, tekens aan elkaar doorgevend. "Klaar?" vraag ik. Op dat moment werd Tony opgehesen. Hij spartelde met zijn benen en werd een beetje bleek. Will schreeuwde geluidloos, Goldur probeerde zich los te rukken, Jenny snikte, Joris keek boos naar de beul, die er zelf lachend naast stond en Tigerai probeerde zijn wachter een trap te verkopen, omdat die ook zat te lachen. Ik wachtte niet meer op Amira. Zonder na te denken liet ik de pijl gaan, op het kleine touwtje waar Tony aan hing. Een kans, meer niet. Een kans om dat kleine touwtje te raken, dan is het te laat. Tony's bewegingen werden al minder. Een kans.

POV Tony
Na een tijdje voelde ik me slapper worden. Ik kreeg al een hele tijd geen adem meer, waardoor mijn pogingen te ontsnappen steeds minder werden en alle energie uit me verdween. Het was best frustrerend, geen adem krijgen en toch willen ontsnappen. Ik raakte er alleen maar door in paniek, want mijn dood kwam steeds dichterbij. Toen hoorde ik gesuis, gesuis dat me heel bekend voor kwam. Met een klap val ik op de grond, onder het verbaasde geschreeuw van de Isitopes. Meteen daarna hoorde ik het weer, maar dit keer was het op de beuk gericht, die naast me neerviel, dood. Hij had een zwaard in zijn hand, klaar om het werk toch af te maken. Ik begin te hoesten. Om me heen klinkt het gekletter van zwaarden, schreeuwende mannen en gillende vrouwen en kinderen. Er komen voetstappen mijn kant op, en iemand hijst me overeind en drukt me tegen zich aan. "Het is al goed. Je leeft nog. Auron en zijn mannen zijn hier." fluistert Will. Ik druk me tegen hem aan en probeer op adem te komen. Auron is ons komen redden, maar ik wist niet dat de Emaraanse soldaten zulke scherpschutters waren. In een keer een touw doormidden schieten is lastig, dat weet ik uit ervaring. Will trekt me van het podium af, naar de rest. "Ha die Tony. Fijn dat je nog leeft, maar we moeten nu echt opschieten. Kan je lopen?" vraagt Auron. Voor ik kon antwoorden wees een een andere man - hij zag eruit als een woestijnnomaad, maar dan met een witte doek om zijn hoofd, in plaats van een rode - naar het dak aan de overkant. "Kijk!" riep hij. We draaiden ons allemaal om. Daar, op het dak, stond een in rood gehulde gedaante. De mantel die degene aan had wapperde in de wind, en hij of zij had een boog vast, met een nieuwe pijl erop aangelegd. "De Rode Vrouwe." fluisterde de man vol ongeloof. "Weet je het zeker Rhian?" vraagt Auron. De man, Rhian, knikt. Toen begon degene te praten. "Dwaze Isitopes, hebben jullie dan niks geleerd?" roept een meisjesstem. Rhians ogen werden groot. "Amira?" fluisterde hij vol ongeloof. Ik heb geen idee wie die Amira was, maar ze kon goed schieten. Ik voel even aan mijn nek, die rode striemen van het touw toont. Ik heb mijn leven aan haar te danken zelfs.

De grijze jaagster, boek 3, LegendesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu