Hoofdstuk 30

112 7 3
                                    

POV Silferina
De volgende ochtend legden ik en Amira de spullen voor het plan onder de tafel in onze tent en legden een karaf met sterke drank op de tafel. "Oké, als ze komen moet je beginnen met giechelen." Amira kijkt me een beetje ongemakkelijk aan. "Ik weet het niet hoor. Wat nou als ze denken dat we gek zijn geworden?" "Zijn we ook, door de sterke drank. Anders geloven ze niet dat we hier blijven. Als we dronken zijn kunnen we amper iets doen, en hoeven ze niet nog extra bewaking te zetten op ons, om er zeker van te zijn dat we niet ontsnappen. Dat is juist het slimme van mijn plan." Amira rolt met haar ogen. "Weet ik ook wel. Het klinkt alleen gewoon zo... Dom. Maar het is gewoonweg geniaal." Ik grijns naar haar. "Weet ik toch? Kom, ga vast in je rol." Ik ga ondersteboven op de enige stoel in de ten liggen, terwijl Amira zich op het bed nestelt. "Klaar?" fluister ik als ik voetstappen hoor. "Klaar." fluistert Amira. We beginnen te giechelen. Rhian, Dian en Auron komen de tent in, met bezorgde blikken. "Hoi jongens! Ook wat?" roep ik. Amira giechelt. Auron trekt zijn wenkbrauw op. "Silferina? Gaat het wel?" "Tuurlijk gaat het! Dit spul is geweldig! Geen idee wat het is, maar het is het beste spul in de wereld. Mijn schouder doet geen pijn meer, goed hè? Het heeft zichzelf genezen." Amira giechelt weer. "Genezen, goeie." mompelt ze giechelend. Rhian knikt een paar keer, met een gezicht van 'oké...'. Dian leek zo snel mogelijk uit de tent te willen. "We bijten niet hoor. Bijten is voor honden en paarden, hoewel paarden alleen bijten als iets ze niet aan staat. Dat zegt Danser altijd." "Praat jij met paarden? Ik met kikkers. Kikkers zijn slim." zegt Amira. Ik giechel. Auron zucht. "Wij gaan. Ik denk niet dat jullie iets uit halen in deze staat." "Aaahw, blijf je niet even? Kan je ook wat van dit spul." zeg ik met een dubbele tong. Amira giechelt weer. Auron glimlacht. "Nee dank je. Kom, we gaan. Ik denk niet dat we nog iets kunnen doen voor deze twee. Ze zullen straks wel hoofdpijn hebben." "Kijk! Vlinders." zeg ik, wijzend naar een deel van het doek. "Vlinders? Waar?" Amira kukelde van het bed af, wat weer een nieuwe giechelbui opleverde. De mannen gingen de tent uit, terwijl wij giechelend achter bleven. Toen hun voetstappen wegstierven barstten we beide in lachen uit. "Hun gezichten!" hik ik. "Weet ik. Geniaal. Ik schaamde me dood, maar dit was echt geniaal." zegt Amira lachend. Als we uitgelachen zijn lopen we met den spullen onder onze arm de tent uit. Het kamp was uitgestorven, op een wachter hier en daar na. Ik leidde Amira langs de wachters en we kwamen veilig het kamp uit. Dan zetten we het op een rennen. Hopelijk zijn we op tijd bij ons eindpunt. Bij de poort glipten we naar binnen, om een uitgestorven stad te ontdekken. Hijgend blijven we even staan. "Waar zijn we nu?" "Euh..." Amira denkt even na. "Als we daarheen gaan komen we bij het huis waar we wilden zijn om op het dak te komen. Doe jij je rode mantel maar vast aan, dan hoeft dat straks niet meer." Ik doe mijn jagersmantel af, pak de rode, geef die van mij aan Amira en doe de rode mantel aan. Amira stopt de mijne in de tas die ze bij zich heeft en glimlacht naar me. "Ziet er erg overtuigend uit. Maar als je dit doet..." Ze pakt mijn vlecht en doet hem over mijn schouder heen. Tevreden bekijkt ze het resultaat. "Nu lijkt het nog meer. Naar mijn mening." Ik haal mijn schouders op. "Waar het om gaat is dat de rode mantel en de verschijning overtuigend zijn. Heb je de rookbommen?" Gisteren had ik wat rookbommen gemaakt, iets wat ik toevallig ontdekte. Ik was aan het spelen met een aantal dingen tot er opeens rook uit ontstond. Ik heb er drie van gemaakt, die Amira voor mijn voeten moet gooien zodat het echt lijkt alsof ik net tevoorschijn kom. Het maakt een kleine knal, wat ook aandacht trekken kan. Amira knikt en haalt ze tevoorschijn. Ik glimlach. "Mooizo, laten we maar weer gaan dan." Ik hoop dat we op tijd zijn, anders heeft al onze voorbereiding alsnog geen zin gehad. En dat zijn mijn broers, beste vriendin, mentor, de koning van Faralla en mijn vriendje dood.

POV Tony
De volgende ochtend werd ik ruw wakker gemaakt door Will. "Tony, we worden zo dood gemaakt. Wordt wakker." Ik grom. Leuke manier om wakker gemaakt te worden. Ik droomde dat Silferina nog leefde, en we samen naar de ondergaande zon keken. Nu ik wakker ben komt de werkelijkheid hard terug. Silferina is dood, en ik ga zo ook dood. Ik hijs mezelf overeind, wrijf in mijn ogen en kijk de rest een voor een aan. Will, Joris en Tigerai zijn het kalmst van ons allemaal, waarschijnlijk om het goede voorbeeld te geven. Ik weet zeker dat Will nu nog bezig is een ontsnappingsplan te bedenken. Goldur gaapt en likt zenuwachtig zijn lippen, maar lijkt het goed onder controle te kunnen houden. Jenny beefde helemaal, van angst denk ik. De sfeer was erg gespannen, wat het niet leuker maakte. Toen werd er op de deur geklopt. We draaiden ons om en zagen een paar Isitopes de cel binnen komen, ons overeind sleuren en dan meenemn. Ik moest moeite doen de Isitope bij te houden op het begin, maar uiteindelijk kreeg ik het voor elkaar. Goldur had die wond aan zijn been nog, dus werd hij door twee Isitope meegesleurd, die heb soms een beetje optilden om meer vaart te maken. Goldur kon amper lopen, alleen een beetje hinkelen. En zelfs dat leek zeer te doen. Buiten was het een en al drukte. Er stond een houten podium, met daarop een balk en een touw. Ze gaan ons ophangen dus, maar waarom hangt er dan maar een touw? "Daar zijn ze, de rebellen die Faralla van ons af wilden pakken!" roept een bekende stem, die van Kinrah namelijk. "Ik laat het verder over aan de beul. Veel plezier!" De Isitopes rond het podium begonnen te juichen, terwijl de stadsbewoners juist bleek werden. Ik heb het met ze te doen, wat best raar was. Ik ga dood, zij niet. De beul stapt het podium op, terwijl wij ernaast worden gezet. Ik herkende de beul meteen. Het was de man die Will me aangewezen had, de man die me neergeslagen had. Will herkende hem ook, en hij keek me even bezorgd aan. Ik glimlach naar hem. We gaan toch dood, dus wat maakt het uit wie als eerste gaat? De beul grijnst naar me, alsof hij al weet wat er met mij gebeuren gaat. "Wil je jongeheer even bij me op het podium komen staan." De Isitope die me vasthield wist dat ik bedoeld werd en duwde me het podium op. Jenny sloeg haar hand voor haar mond, Will schudde zijn hoofd, Joris beet op zijn lip, Goldur werd bleker dan hij al was en Tigerai's blik werd ontzettend somber. De stadsbewoners waren ook verbaasd. Overal klonk gemompel. 'Zo'n jonge jongen moet als eerste? Onmenselijk' denk ik dat ze zeiden. Ik werd op het podium gesleurd, onder het bungelende touw. "Deze jongeman gaat aan het touw, omdat hij een van onze vrienden wreed gedood heeft met een dolk. Hij zal als eerste gedood worden, en het langzaamst." Ik snapte wat hij bedoelde. Het touw zal om mijn nek gedaan worden en dan word ik opgehesen, zodat ik dood ga door verstikking. Je hebt ook galgen waarbij je nek gebroken wordt, wat heel veel minder pijnlijk is. En sneller. Ik slik. Dit is de wraak waar Will het over had. Ik kijk naar mijn vrienden, die naast het podium staan. Jenny heeft tranen in haar ogen, Goldur is nog steeds bleek, Tigerai schudt zijn hoofd, Joris heeft tranen in zijn ogen en Will lijkt zich los te willen worstelen. Het touw wordt om mijn nek heen gedaan. Ik glimlach naar ze. Dan word ik de lucht in gehesen, en kon ik niet meer doen dan trappelen met mijn benen en hopen dat ik snel stik.

De grijze jaagster, boek 3, LegendesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu