18.

1K 86 20
                                    

Ik word wakker van het geluid van een sleutel die omdraait in het slot. Binnen een fractie van een seconde spring ik overeind en ruk de deur open. Zonder nadenken storm ik langs Nestor heen de gang op, de trap af en de deur door. Ik blijf maar rennen, tot ik over mijn eigen voeten struikel en op mijn knieën voor de smeulende resten van de gevangenis tot stilstand kom.

Mijn witte nachtkleding wordt vies van het zand en de roetdeeltjes, mijn blote voeten bevriezen door de ijzige kou en stukjes aarde veranderen in modder door mijn tranen, maar ik merk het allemaal niet. Het enige dat tot me doordringt is een vreselijke, door merg en been gaande schreeuw. Afkomstig van mezelf.

Als ik eindelijk in staat ben om mijn hoofd iets op te heffen, zie ik dat ik niet de enige ben. Aan de andere kant van waar ooit het gevangenisgebouw stond, staat Vinny hevig snikkend mijn moeders kleren te bevochtigen met haar tranen. Ze ziet er net zo ellendig uit als ik me voel.

Ook over mijn moeders gezicht lopen tranen. Hoe gek het misschien ook klinkt, dat doet me goed. Mijn ouders hielden niet van elkaar zoals mensen die uit liefde met elkaar trouwen, mensen zoals Arthur en ik zullen zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat ze niet op een andere manier van hem hield.

Ik wil net naar ze toe lopen als er een hand op mijn schouder wordt gelegd. Als ik me omdraai, zie ik Arthur staan.

"Is hij... Is hij dood?"

Verbluft staar ik hem aan. "Of hij dood is? Van de hele gevangenis is niets meer over. Wat denk je zelf? Natuurlijk is hij dood. Eikel!" Met boze passen been ik bij hem vandaan, op de resterende leden van mijn familie af.

Mijn moeder maakt één arm los van Vinny zodat ze mij ook in haar omhelzing op kan nemen. "Meisjes toch," snikt ze. "Dat jullie dit moeten meemaken. Ik wil dat jullie weten dat jullie vader altijd heel veel van jullie gehouden heeft. Jullie waren het allerbelangrijkste in zijn leven."

Ik wil reageren dat ik dat weet, maar ik kan het niet. Mijn keel wordt dichtgeknepen door de tranen. Zo voelt het dus om iemand te verliezen die nog dichter bij je staat dan je beste vriendin.

Als mijn moeder op haar schouder getikt wordt, moet ze Vinny en mij allebei loslaten om te kunnen praten met de persoon die haar aandacht vraagt.

"Mevrouw Holborn?," vraagt het hoofd van de soldaten, dezelfde man die mijn vader een paar dagen geleden arresteerde. "Ik raad u aan om uw dochters even ergens anders mee naartoe te nemen. Wij gaan hier nu de boel opruimen. U hoort het van ons als er menselijke resten zijn gevonden, maar er bestaat een kans dat er helemaal niets meer van uw man over is. Dat komt vaker voor bij zulke hevige branden."

Zijn woorden benemen me de adem. Niets meer van over? Dat mag niet gebeuren. Ik wil geen afscheid nemen van mijn vader en al helemaal niet als er niet eens iets is om afscheid van te nemen.

"Mag ik meehelpen?" Mijn mond is sneller dan mijn hersenen, maar zodra ik het zeg, weet ik dat ik het wil. Zo weet ik tenminste zeker dat er goed naar resten wordt gezocht.

De soldaat schiet in de lach. "Sorry meid, maar daar kunnen we echt niet aan beginnen. Ga jij maar lekker met je vriend mee naar binnen."

Ik werp een blik op Arthur, die nog steeds aan de andere kant van de puinhoop staat. Hij lijkt niet goed te weten wat hij moet doen. Net goed voor hem. Moet hij maar niet zulke stomme vragen stellen. "Nee. Ik wil hier blijven."

Een zucht ontsnapt uit de mond van de soldaat. "Dat kan niet. Wij moeten ons kunnen concentreren. Mevrouw Holborn, ik wil u echt vriendelijk doch dwingend verzoeken om uw dochters mee te nemen."

"Meisjes." Mam slaat haar armen weer om ons heen en duwt ons een stukje bij de gevangenis vandaan. "We gaan thuis even wat drinken. Ik maak warme melk met honing voor ons en ik zal kijken of we nog iets lekkers in huis hebben."

(Uitverkoren 2) - De chaosWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu