23.2

1K 85 22
                                    

We moeten al minstens een half uur hebben gelopen als ik het idee heb dat alleen wij nog op de wereld zijn. De rest is zo ver weg. Als het bos niet zo donker en angstaanjagend en verboden was, zou ik hier misschien wel vaker komen.

Arthur draait zich om en kijkt naar mij. De paden hier zijn te smal om met zijn tweeën naast elkaar te lopen. "Gaat het nog?"

"Ja, hoor."

"Mooi zo." Meteen richt hij zijn blik weer voor zich uit. "Heb je toevallig nog een strategie bedacht? Want ik heb eerlijk gezegd geen idee wat we nu aan het doen zijn."

"Meer dan gewoon zoeken kunnen we niet doen, toch?"

Arthur zwijgt. Hij weet dat ik gelijk heb.

"Denk je dat het mogelijk is om met internet mensen op te sporen die zich in het bos verstoppen?"

"Ik denk het niet, want dan had pa al lang geweten dat jouw vader niet dood is."

Dat geeft hoop. Mijn vader is voor de consuls zo mogelijk nog onvindbaarder dan voor ons. Ik hoop maar dat hij een goede schuilplek heeft gevonden. Het zou zonde zijn als de jagers hem ontdekken.

"Laten we anders nog een minuutje pauze houden om onze tactiek te overdenken," stelt Arthur voor. Hij stopt zo abrupt dat ik tegen hem op knal.

"Sorry," mompel ik, in mijn gedachten al bezig met het bedenken van een plan. "We zouden in een boom kunnen klimmen. Alleen weet ik niet of dat wat oplevert omdat het zo donker is."

"We kunnen het altijd-"

"Wat?," vraag ik.

"Hoorde je dat ook?"

"Wat moet ik horen?" Onmiddellijk slaat de paniek toe. Ik durf me niet meer te verroeren. "Een wild beest? Alsjeblieft, zeg dat het geen beest is. Waar is dat mes?"

"Deia?"

"Ja." Ik kijk Arthur aan, maar realiseer me dan dat hij niet degene was die mijn naam noemde. "Pap?"

"Deia! Waar ben je?"

"Hier." Het is de stomste opmerking ooit. Hoe moet hij nou weer weten waar hier is? Maar ik heb zelf ook geen idee waar ik ben.

"Blijf praten. Ik kom naar je toe."

Met een gevoel van euforie richt ik me weer tot Arthur. "Ik denk niet dat we nog een tactiek nodig hebben, en laat dat mes trouwens ook maar zitten. Zo meteen heb ik twee stoere mannen bij me om me te beschermen. Dat moet wel genoeg zijn, denk je niet? Of zouden er hier zoveel beesten rondlopen?" Terwijl ik aan het praten ben, hoor ik rechts van me geritsel in de struiken.

Twee armen doemen uit de duisternis op en slaan zich om me heen. "Deia, wat fijn dat je er bent."

Geschokt zie ik hoe het licht van de fakkel zijn gezicht laat zien. De huid die eerst nog strak om zijn linkerwang zat, is nu helemaal rood en ribbelig. "Wat is er met je wang gebeurd?"

"Brandje in de gevangenis," grijnst hij, maar aan de blik in zijn ogen zie ik dat het hem pijn doet. "Er zitten ook brandwonden op mijn schouder en been."

Dat heeft Vinny me niet verteld. Ik had geen idee dat hij gewond was geraakt. Zijn eerst zo knappe gezicht is veranderd in een puinhoop van roodverbrande huid.

Mijn vader laat me los en geeft Arthur een vriendschappelijke klap op zijn schouder. "Bedankt jongen. Zonder jou was ik er geweest. Ik sta bij je in het krijt."

"Het is niets," antwoordt Arthur. "Ik deed het voor Deia."

"Gaat de bruiloft nog door?"

Ik knik. "Ik vind het zo jammer dat je er niet bij kunt zijn. Als ik kon, had ik afgezegd."

(Uitverkoren 2) - De chaosWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu