23.1

1K 90 8
                                    

Hoe dichter we bij het bos komen, hoe langzamer ik ga lopen. De rillingen kruipen over mijn lijf en mijn maag wringt zich in vreemde bochten. Moet dit echt? Ik weet dat het antwoord ja is, wel als ik mijn vader wil zien, maar hadden we hem niet bij mijn moeder thuis kunnen ontmoeten?

Arthur heeft blijkbaar in de gaten dat ik niet meer vlak achter hem loop, want hij draait zich om. Zuchtend zet hij een paar passen mijn richting uit. "Kom nou, Deia. Er gebeurt echt niets. We zijn toch gewapend?"

Dat is in zekere zin waar. Arthur heeft het scherpste mes uit de keuken meegenomen voor het geval we aangevallen worden door een beest. Ik vraag me alleen af of één mes genoeg is. Wat als er een hele kudde angstaanjagende schepsels achter ons aan komt?

"Als we een beest zien dat groter is dan een kat dan gaan we terug, beloofd."

Ik ben nog steeds niet overtuigd, maar toch schuifel ik een paar stapjes verder richting het bos. Alle spieren in mijn lijf staan gespannen. Dit is nog erger dan voor de tweede keer op internet rondsnuffelen.

Als ik eenmaal dichtbij genoeg ben, pakt Arthur mijn hand vast. "Ik ben bij je."

"Gelukkig maar. In mijn eentje had ik dit nooit gedaan."

"Kijk eens aan, je krijgt je gevoel voor humor alweer terug."

Ik rol met mijn ogen. "Ik kan me herinneren dat jij hier degene was die ooit zei dat het toepassen van humor een overlevingstactiek is. Wat als we Nevis vragen om met je mee te gaan en dat ik dan ergens op een verlichte plek op jullie blijf wachten?"

"Het is wel jouw vader."

Alsof ik dat niet weet. Dat is de reden dat ik hier toch ben en niet veilig tussen de brandschone lakens van mijn paleiskamer lig. Ik haal diep adem. "Laten we dit doen dan." In een vlaag van opwellende paniek knijp ik mijn ogen dicht en been het bos in. Na een paar passen doe ik mijn ogen weer open. Tot zover is er nog geen wild beest te zien.

"Ik ben trots op je," merkt Arthur naast me op. "Maar nu komt het moeilijkste gedeelte. We moeten eerst een stukje doorlopen voordat we die fakkel aansteken, anders kan iedereen ons zien."

"O." Ik slik moeizaam terwijl ik een blik werp op de fakkel die Arthur in zijn andere hand houdt. Die heeft hij gevonden toen hij in de schuur op zoek ging naar spullen die we konden gebruiken. Ik was ontzettend blij om niet helemaal door het donker te hoeven, ook al durf ik te wedden dat die fakkel nog steeds niet veel helpt, maar nu kunnen we het ding nog niet eens meteen aansteken.

"Het komt goed, hoor je me? Ik ken de weg in dit stuk. Kom mee."

Behoedzaam volg ik hem over een smal paadje de wildernis in. Overal om ons heen klinken vreemde geluiden. Ze benauwen me. Ik voel de ernstige neiging om me om te keren en terug naar het paleis te rennen. Met grootse moeite weet ik dat gevoel te onderdrukken.

We hebben al een meter of honderd gelopen als we bij een kruispunt van paden belanden en Arthur verkondigt dat we nu de fakkel wel aan kunnen steken. Opgelucht kijk ik toe hoe hij een lucifer ontbrandt. Hij brengt het ding naar de fakkel, die meteen vlam vat. Ineens kan ik het gezicht van mijn verloofde weer zien, in plaats van slechts de vage contouren van zijn lichaam.

"Nu moeten we je vader nog vinden," zegt Arthur. "Als jij hem was, waar zou je je dan verstoppen?"

"Hoe moet ik dat nou weer weten? Ik ken dit bos niet en hij trouwens ook niet. Jij bent onze expert. Waar zou jij heen gaan?"

"Als ik me zou willen verstoppen omdat iedereen dacht dat ik dood was dan zou ik in ieder geval nog een heel eind verder doorlopen."

Uiteraard. "Ook als je wist dat ik je kwam zoeken?"

(Uitverkoren 2) - De chaosWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu