Hoofdstuk 5

2.5K 102 14
                                    

Pijn. Mijn hele lichaam doet pijn. Vooral mijn hoofd doet erg zeer. Ik probeer mijn ogen open te doen, maar doe ze vrijwel meteen weer dicht omdat mijn ogen nog moeten wennen aan het licht. 'Mate, ben je wakker?' vraagt een mannelijke stem. Mate? Heb ik een mate? Ik probeer me om te draaien naar de stem, maar merk meteen dat mijn spieren niet meewerken. De man komt dichterbij en draait me om. Ik kreun van de pijn. 'Mate, wat is er? Gaat het wel?' vraagt de stem bezorgd. Ik reageer niet en probeer weer te gaan slapen. 'Wat is er?' vraagt de stem opnieuw. 'Pijn' breng ik met moeite uit. 'Waar heb je pijn?' vraagt de stem. 'Lichaam' antwoord ik. De stem lacht zachtjes. 'Maar waar op je lichaam heb je pijn? Je hoofd?' vraagt hij. 'Pijn' is het enige wat ik antwoord. 'Maar waar?' vraagt de stem bezorgt, met een licht paniekerige ondertoon. 'Overal' fluister ik. 'Doet het heel erg zeer? Moet ik iets voor je halen?' vraagt de stem. Ik antwoord niet en blijf stil liggen. Ik heb niet genoeg energie om te reageren. 'Mate?' vraagt de stem, nu heel bezorgd. 'Ik haal de packdokter. Blijf hier.' Zegt hij beslist. Alsof ik weg zou kunnen gaan. Ik kan me niet eens fatsoenlijk bewegen. Rustig blijf ik liggen en doe ik niks.

Een minuutje later komt er iemand binnen. De persoon ploft naast me neer, ik lig op iets verends en ik beweeg weer omhoog. De pijn schiet door mijn hele lichaam, maar ik doe niks. 'Leef je nog?' vraagt een stem. Een jongen. 'Hallo?' hoor ik weer. Ik hoor het geluid van een deur die open gaat. 'Meisje?' de jongen schud me door elkaar. De tranen schieten in mijn ogen en ik maak een piepend geluidje. Iemand komt aanrennen en dan hoor ik een klap. Ik schrik er niet van, klappen hoor ik elke dag, maar alsnog ben ik nieuwsgierig wat de klap was. Voorzichtig open ik mijn ogen. Voor me staan de Bèta en een vrouw met witte kleren, tegen de muur ligt een jongen. 'Wat deed je met haar?' gromt de Bèta. 'Niks!' zegt de jongen wanhopig. 'Ik keek alleen of ze oké was.' Weer gromt de Bèta.

'Stil zijn of wegwezen.' Zegt een stem, vrouwelijk dit keer. De vrouw met witte kleren hoogstwaarschijnlijk. De jongen strompelt weg. 'Ik wil haar onderzoeken.' De vrouw legt haar hand op mijn arm en ik sis van de pijn. 'Als ze echt zoveel pijn heeft, kan ik haar niet onderzoeken. Haal wat pijnstillers.' Zegt de vrouw. Ik hoor iemand weglopen, maar binnen een paar secondes is de persoon al weer terug. 'Hier' zegt de persoon, de Bèta dus. Hij overhandigt de vrouw de pijnstillers. Een paar secondes later voel ik iets kouds en scherps mijn huid doorboren en ik slaak een gilletje. 'Gaat het, mate?' vraagt de Bèta. Ik antwoord niet.

Waarom moet hij nou juist onze mate zijn? Kon het niet iemand anders zijn? 'Ik zou willen dat het iemand anders was, maar het leven is nou eenmaal niet altijd rozenkleur en maneschijn.' Onderbreekt Luna mijn gedachten. 'Dat is het nooit voor ons, Luna.' Antwoord ik. 'Dat komt nog wel, als we beter zijn. We zijn al uit de cel, dat is een hele vooruitgang.' 'Je hebt gelijk, Luna.' 'Ik heb altijd gelijk.' Antwoord ze. 'Dat heb je zeker.'

Ik merk dat de pijn begint af te nemen. Volgens mij beginnen de pijnstillers te werken. 'Gaat het al wat beter, mate?' vraagt de Bèta. 'Ja' antwoord ik hem kort. 'Kan de dokter je onderzoeken?' 'Oké' is mijn zachte antwoord. Ik voel hoe een hand voorzichtig de mouw van mijn rechterarm afhaalt. Ik hoor hoe de Bèta zwaar begint te ademhalen. 'Wie heeft dit gedaan?' vraagt hij. Ik antwoord niet. Hij kan toch niks doen. Hij en de Alpha zijn de enigen die het mes gebruiken. De dokter bekijkt de wonden op mijn arm en pakt daarna mijn linkerarm. De mouw hoeft ze niet eens omhoog te doen om te zien hoe de wonden eruit zien door de gaten die de Bèta heeft gemaakt. 'De wonden helen niet goed.' Concludeert de dokter. 'Tegen infecties moet ik je arm schoonmaken en verbinden. Ik zal er nu verband omheen doen, nu gaan hechten is niet verstandig.' Legt de dokter uit. 'Alleen moet ik eerst wel je shirt uit doen.' De ademhaling van de Bèta word steeds zwaarder en sneller. 'Bèta, ik zou het erg waarderen als u even de kamer wilt verlaten. Ik wil graag haar wonden desinfecteren.' De Bèta snuift, maar loopt alsnog de kamer uit.

'Ik trek nu eerst je shirt uit, dan haal ik al het bloed wel met water en desinfecteer ik de wonden met alcohol.' Legt ze uit. Daarna trekt ze zo voorzichtig mogelijk mijn shirt uit en maakt de wonden schoon. 'Dit was voor vandaag wel weer genoeg denk ik. Morgen kom ik terug om naar je andere wonden te kijken. Eet wat en probeer dan te slapen.' Zegt ze, waarna ze wegloopt. Ik doe mijn ogen open en zie dat ze nog even stilstaat bij de Bèta en wat tegen hem zegt. Daarna komt de Bèta snel op mij af lopen. 'Heb je trek?' Ik knipper met mijn ogen als bevestiging. 'Ik ga even iets te eten halen.'

De Bèta loopt weg en komt terug met een koekje, dat heb ik wel eens gehad als kind, maar dat is al heel lang geleden. Hij geeft het koekje aan mij. Voorzichtig neem ik een hapje, en nog een, ik wil nog een hapje nemen, maar ik word misselijk. Mijn lichaam probeert het koekje naar buiten te krijgen. Dan komt het koekje eruit. Samen met een mengsel van water en brood. De Bèta kijkt fronsend naar de kots op de bank. Snel maar voorzichtig tilt hij me van de bank, hij loopt naar een andere kamer en legt me in een bed. 'Wil je iets anders te eten?' vraagt hij. Ik knik lichtjes. 'Wat wil je te eten?' 'brood' 'Wat wil je erop?' Ik schud mijn hoofd. 'Niks?' vraagt de Bèta. Ik knik. Hij kijkt me even raar aan, maar loopt dan naar beneden om wat brood te halen. Als hij terug is geeft hij het brood aan mij. Met kleine hapjes eet ik de helft ervan op. Daarna val ik in slaap.

�-�5!�4

1.054 woordjes. :) I hope you enjoyed.

Werewolf PainWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu