33. Achiet- le-Grand

184 5 0
                                    

Vol ongeloof keken Liesl, Maria en Max naar het tafereel dat zich op het perron van het kleine station afspeelde. In lange rijen lagen vele gewonden op stretchers te wachten op een ambulancetrein, die hen naar een hospitaal in Duitsland zou brengen. Er lagen veel meer gewonden op het perron dan Max verteld was. Sommige stretchers stonden onder het afdak van het perron, maar het merendeel van de gewonden lag in de regen. Hun uniformen besmeurd met een mengsel van modder, regen, uitwerpselen en bloed. Deze stank van de vervuilde kleding, vermengd met de lucht van etterende wonden, was ondraaglijk. Liesl nam een doek voor haar neus en liep tussen de rijen door. Sommige gewonden kermden smartelijk, terwijl anderen rechtop zaten en wezenloos voor zich uit keken. Een aantal lagen met wijd open gesperde ogen bewegingsloos op hun stretcher. Maria kon haar tranen bij de aanblik van deze jongens niet meer bedwingen. Deze jongens waren eenzaam gestorven. Hier op dit perron, in de kou en regen, zonder dat iemand zich om hen bekommerd had. Er was niemand geweest die met hen had gebeden of hun hand had vastgehouden. Er was hen geen enkel woord van troost geboden in de laatste momenten van hun jonge leven. Verdriet maakte bij Liesl, Maria en Max plaats voor woede. Hoe was dit in godsnaam mogelijk? Waarom was er niemand die de zorg voor deze arme jongens op zich nam? Wie was er voor deze wantoestanden verantwoordelijk? Maria keek om zich heen, zoekend naar verpleegsters of ziekenbroeders, maar ze zag alleen de stationschef en een aalmoezenier, die ogenschijnlijk onvermoeid God's werk verrichtte. Liesl stapte op de geestelijke af, die haar hand meteen in zijn beide handen nam.
"Zuster," verzuchtte de aalmoezenier, die duidelijk aangeslagen was, "U weet niet hoe welkom u bent." Liesl, die nog steeds verbouwereerd was over wat er zich op het station afspeelde, keek de aalmoezenier in zijn ogen. De ogen van de man stonden bedroefd, maar straalden op een vreemde manier toch rust en troost uit.
"Wat is hier aan de hand, eerwaarde?" vroeg Liesl.
"Deze mannen wachten op de ambulancetrein die ze naar Duitsland zal brengen zuster, maar ambulancetreinen hebben op het spoor geen enkele voorrang op het overige treinverkeer."
"Hoezo niet?" vroeg Maria, die zich alleen maar bozer voelde worden.
"Treinen met manschappen en munitie hebben prioriteit op al het overige verkeer," vervolgde de aalmoezenier. "Soms staat een ambulancetrein urenlang te wachten op een rangeerterrein, om een munitietrein voor te laten gaan."
"...die op zijn beurt vaak ook een urenlange vertraging heeft." mengde de stationschef zich in het gesprek.
"En hoeveel vertraging heeft die ambulancetrein nu al?" vroeg Maria.
"Die trein had gisterochtend al hier moeten zijn." zei de stationschef somber.
"Dus deze mensen liggen hier al sinds gisteren op het perron?" vroeg Liesl, die het allemaal nauwelijks kon bevatten.
"Nee, niet allemaal." De stationschef schudde zijn hoofd, "Sommigen lagen hier al een dag eerder, anderen kwamen hier vandaag pas aan. Ze werden hier met ambulances naartoe gebracht en direct uitgeladen. Daarop vertrokken de ambulances weer en de gewonden werden verder aan hun lot overgelaten." Liesl bekeek sommige gewonden en zag dat een groot aantal niet eens verbonden was. Deze gewonden waren van het slagveld direct naar het station gebracht, zonder dat iemand hun wonden behoorlijk bekeken en verzorgd had. Sommigen waren daardoor letterlijk dood gebloed. Liesl knakte mentaal en barstte in tranen uit.
"Ik kan dit niet meer Maria," snikte ze luid, " het spijt me, maar ik kan het niet meer." Maria trok Liesl tegen haar borst en wiegde haar troostend heen en weer, zoals een moeder haar gevallen kind troost.
"Ik weet 't, Liesl," zei Maria, eveneens met tranen in haar ogen, "maar we zullen wel moeten. We moeten iets voor deze jongens doen. Als we het nu opgeven, zullen veel van deze jongens, vandaag nog sterven, en zullen wij, tot de laatste dag van ons leven, ons daar schuldig over voelen en spijt van hebben." De stationschef bracht de luid snikkende Liesl een beker water.
"Sorry zuster," verontschuldigde hij zich, "dit is het enige wat ik heb." Dankbaar probeerde Liesl door haar tranen naar de man te lachen.
"Lekker." zei ze zacht, nadat ze een slokje genomen had.
"Liesl," zei Maria, "jij gaat met Max direct terug naar het lazarett." Liesl keek Maria niet begrijpend aan.
"Waarom teruggaan, nu er hier zoveel te doen is?"
"Jullie nemen de ambulance mee en stouwen die helemaal vol met materialen die we hier nodig hebben. Verbanden, gazen, zwachtels, Kinine, Morfine en dekens... alles om deze soldaten behoorlijk te kunnen verzorgen. Ik zal Dokter Weber van hieruit bellen en proberen te overtuigen om nog een aantal verpleegsters hierheen te sturen, hoewel ik bang ben dat dat niet zo makkelijk zal gaan." Liesl's hart sprong op. Eindelijk zouden ze iets voor deze arme zielen kunnen betekenen. Haastig wilde ze zich uit de voeten maken, toen Maria haar terug riep.
" Oh, en Liesl..., vergeet voor deze mannen geen koffie mee te nemen," lachte ze. "Heel veel koffie."

...en de engel sprak Duits.Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu