☆Hoofdstuk 34☆

141 10 2
                                    

Ik kijk om, en zie de Alfa staan. Mijn ogen zijn rood als bloed. Ik weet niet of ik hem moet doden, of alles maar moet uitleggen...

P.O.V Sarah
Ik haal mijn nagels uit de nek van de bewaker, en duw de deur open. Ik ren naar een boom, en klim er in. Hij staat in de deurpost en kijkt om zich heen. Hij ziet me niet! Ik kleed me zo snel mogelijk uit, en laat de kleren in de boom zitten. Er is toch niemand die dat opmerkt. Ik spring uit de boom, en shift. Ik kom als wolf op de grond terecht, en ren zo snel ik kan richting de grens van het territorium. Een groot bos staat me daar te wachten, en twee bewakers. Ik maak me groot, en ren vol op een ongewapende man af. Ik neem een aanloop, en duw hem een paar meter verder. Een pikzwarte wolf komt me nu achterna. Rode ogen volgen iedere beweging die ik maak. Het is de Alfa. Ik ren door, en zie veel uitgangen. Kan ik het niet wat leuker maken? Ik ben toch sterker. Toch hoor ik een stem.
dood!
Dood!
DOOD!
drie keer raden wie dat nou kan zijn...
We rennen nog steeds lekker door. Hij probeert me in te halen, maar dan maak ik een scherpe bocht naar rechts, en knalt hij tegen een boom aan. Ik blijf stilstaan, en wacht even tot hij weer opstaat. Ik zwaai mijn staart in zijn gezicht, en begin weer met lopen. Als hij me bijna in heeft gehaald, en op me wil springen, ga ik door mijn knieën. Hij valt over me heen, en land met een bek vol aarde.
Ik moet lachen om de blik die hij trekt als ik voor hem ga staan. Hij ziet het grappige er gelukkig ook van in. We gaan zitten, en linken wat.

Wat doe je hier?

Jouw vader heeft me hier heengebracht. Nu wil ik weer weg.

Dat zal ik niet toelaten, al ben je drie keer zo sterk als ik.

Je weet dat ik je nog steeds binnen een halve seconde dood kan maken, toch?

Ja. Soort van. Wat is je naam?

Mijn naam is Sarah.

Ik ben Jonathan, maar noem me maar Jonah.

Leuk. Mag ik nu weer weg hier?

Nee. Één stap dichterbij en ik roep mijn vader.

Dan blijf ik hier wel lekker staan.
Om jou te pesten.

-Dat deed ik dus helemaal niet.-
Ik ren richting het packhuis, en Jonah rent achter me aan. Ik versnel, dus hij doet het ook. Als hij hijgend naast me weet te rennen, realiseert hij zich niet dat hij tegen een boom aan rent. Hij komt er zo hard tegenaan, dat hij flauwvalt. Ik check nog even zijn hartslag, en kijk of er iets bloedt. Niks te zien en een stabiele hartslag. Ik pak de kleren uit "mijn" boom, stop ze in mijn bek, en huppel gelukkig het territorium uit. Dacht ik. Ik hoor voetstappen. Ik gok van een mens.
Een luide kreet bevestigd mijn vermoeden. Natúúrlijk moet iemand het weer gezien hebben. De vader van Jonah komt naar buiten gestapt, en tegen al mijn verwachtingen begint hij te lachen.
"Weet je, mijn zoon is pas een maand Alfa. Hij kan nog niet zo veel."
Dat zie ik. Met de kleren nog steeds in mijn bek, knik ik.
"Maar jou moet ik niet hebben"
Voor ik het weet ben ik omsingeld. Een man klikt een halsband om. Hij is van zilver, en maar één maat. Als ik groei stik ik dus. Kleiner dan dit kan ik niet worden. Ik zit dus vast.
.
.
.
.
WADDUP MA WOLFIES!
°~°
Hoe gaat het? Met mij wel oké.
Zie jullie later lieffies!!
XX YOGIRL SILKE🐺⚽✔

That One WolfWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu