Hoofdstuk 2

60 3 0
                                    

Lea.








Het is erg druk wanneer Carmen en ik de Oxwall in lopen. Onze ouders zijn al eerder vertrokken. Ze vonden dat wij hen zouden vertragen, wat niet waar zou zijn maar wie zijn wij om hen tegen te spreken. Carmen rent als we binnen zijn gekomen meteen naar een paar meiden waar ze mee bevriend is geraakt. Niemand weet eigenlijk hoe zij bevriend raakt met andere engelen.

Ik ben echter vrijwel het tegenovergesteld van haar. Vrienden heb ik eigenlijk niet echt. Natuurlijk ken ik wel wat engelen, maar niet dat ik graag met ze praat. Laten we zeggen dat ik een zogenoemde "loner" ben.

Wat verderop staat een lege stoel. Ik kijk om me heen en wanneer ik zie dat niemand naar me kijkt loop ik naar de stoel toe. Met een rechte rug ga ik zitten. Ik strijk de kreukel in mijn jurk plat en probeer mijn zucht in te houden.

Eigenlijk is er altijd maar een ding interessant bij dit soort bijeenkomsten en dat is de ingang. Er komen engelen naar binnen die belachelijk gekleed zijn. Zo zijn er personen die serieus een vogelkooi in hun haar hebben, waar ook echt een vogel in zit. Of je hebt andere en die hebben een hele bos bloemen in hun haar. Zo kan ik verder gaan, maar het zijn teveel gekke dingen om op te noemen.

Na een redelijk tijdje te hebben gekeken naar al die mensen, is het niet meer interessant. Net wanneer ik op wil staan komt er iemand binnen lopen. Een jonge man, geheel gekleed in zwart komt binnen lopen. Geen rare hoed, schoenen of andere dingen. Gewoon simpel zwart. Hij loopt met zijn hoofd geheven, waardoor hij er erg zelfverzekerd uit ziet. Maar hij heeft iets.. iets wat hem mysterieus maakt. Na een korte tijd verdwijnt hij in de drukte van de menigte.

Het was wel genoeg geweest zo. Ik sta rustig op en loop met hoofd geheven hoofd de kant op waar hij is verdwenen. Waarom ik daar heen ga, weet ik ook niet. Ga ik hem vinden? Waarschijnlijk niet. Ik zou toch niet met hem gaan praten, ik zou staren en wanneer hij me aan zou kijken kijk ik waarschijnlijk weer weg. Zo zit ik nou eenmaal in elkaar.

Mijn ouders hebben me nooit echt vrienden laten hebben en naar steden toe gaan was al helemaal geen optie. Volgens mijn ouders loop ik altijd gevaar, bij wie ik ook ben. Dus ik heb mezelf aangeleerd plezier te hebben op afstand. Door te kijken naar andere en plezier te hebben als anderen plezier hebben. Wat er vast extreem zielig uit zou zien. Maar goed, ik kan er mee leven. Soort van..

Abrupt stop ik met lopen als ik hem weer zie staan. Hij staat te praten met twee serveersters die duidelijk verder willen werken. Hoe groot is de kans dat ik hier spijt van ga krijgen? Groot. Ondanks dat loop ik regel recht op ze af. Wanneer ik bij ze sta begin ik te praten.

'Ik denk dat je de serveersters hun werk verder moet laten doen... meneer', mompel ik er achteraan.

Hij kijkt op van de serveersters en kijkt mij nu aan. Ik trek een wenkbrauw op en glimlach. Meteen verschijnt er een grijns op zijn gezicht. De twee vrouwen knikken dankbaar en ze maken dat ze wegkomen. Voordat ik hem laat praten zet ik weer een kleine stap dichterbij en begin weer met praten.

'Wie ben je? Ik heb je hier nog nooit eerder gezien.'

Zijn grijns wordt breder.

'Demon voor sommige, engel voor anderen. Dat klopt inderdaad dit is mijn eerste keer hier', zegt hij duidelijk trots.

Oké, dus hij is nieuw hier. Maar wie hij is, is totaal niet duidelijk. Hoe kun je nou demon zijn voor sommige en een engel voor anderen? Je moet een engel zijn om hier binnen te komen. Een demon is makkelijk te herkennen. Dus hij is een engel die zich kan gedragen als een demon? Weet je, het zal ook wel.

Ik laat mijn wenkbrauw weer zakken. Nu is hij degene die een stap naar voren zet. Zonder het proberen te verbergen, bekijkt hij me van top tot teen. Goh, wat heeft hij donkere blauwe ogen. Hij gaat met zijn hand door zijn ravenzwarte haren.

Take me to hellWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu