Hoofdstuk 5

38 2 0
                                    

Lea.








Ik loop de bibliotheek in en ga naar de afdeling waar ik nooit echt naartoe ga. Verderop hoor ik gepraat. Uit nieuwsgierigheid loop ik zo zacht mogelijk die kant op. Het gepraat komt niet uit de boeken rij waar ik ben. Het zal dan wel die er naast zijn. Wanneer ik het gepraat hard genoeg vindt om te verstaan stop ik met lopen en begin ik met luisteren.

'Heb je het gehoord?' zegt een redelijk hoge vrouwenstem.

'Nee, wat?' zegt een diepere vrouwenstem.

'De demonen, er is een hele groep de engelenburcht binnen gekomen. Ze zijn al bij twee dorpen geweest.'

De andere vrouw hapt naar adem, waarschijnlijk uit verbazing. Demonen horen helemaal niet zo makkelijk het portaal door te komen. Als het gebeurt is het er vaak maar eentje en dat is makkelijk opgelost. Dus hoe?

'Wat hebben ze daar gedaan? Hoeveel engelen hebben ze vermoord?'

'Dat is het rare, helemaal niets en geen! De engelen in het dorp wisten het niet eens tot ze weg vlogen naar het volgende dorp.'

Ik frons diep. Demonen zijn altijd op bloed uit geweest en zij zegt nu dat ze helemaal niets hebben fout gedaan? Dorpen zijn gemakkelijke slachtoffers... waarom zouden ze daar niet gewoon voor gaan? Eigenlijk zegt dat al genoeg. Als ze niet voor het makkelijke gaan, gaan ze altijd voor het moeilijke en soms zelfs voor het onmogelijke. Dan schiet het me te binnen. De stad, dat is een moeilijk doel wit. Vol stress draai ik me om en loop ik zonder stil te zijn naar de uitgang van de bibliotheek. Dan loop ik door naar de troonzaal waar mijn vader met Hamon staat te praten.

'Vader!'

Hamon en mijn vader draaien zich allebei naar me om. Mijn vader zucht en Hamon fluistert hem dan iets toe.

Nee, ik hoef niet te weten wat hij zei... of misschien toch wel. Maar dat doet er nu niet toe.

'Wat is er Lea?' vraagt hij verbazingwekkend kalm.

'Heeft u het gehoord? Over de demonen?'

'Tuurlijk,' hij knikt, 'al een tijd geleden, maar dat zijn we aan het afhandelen.'

'Hoeveel zijn het er?'

'Niet dat het je aan gaat, maar het is een groep van 45, misschien 50.'

Mijn mond valt lichtjes open. En hij wil het "afhandelen"!? Dat zal zoveel chaos veroorzaken en dat weet hij ook best.

'Ze gaan niet voor de dorpen, dat zal u ook wel weten,' ik zet een paar stappen naar voren, 'ze gaan voor de stad, ik ben er zeker van. Als dat ze lukt zullen ze hier ook makkelijk komen.'

Mijn vader zet een stap mijn kant op, waardoor ik automatisch eentje naar achter zet. Hij snuift en schudt zijn hoofd.

'Ten eerste zijn dit niet jouw zaken waar je je neus in steekt en ten tweede is het paleis onmogelijk om binnen te komen. Maak je er verder geen zorgen over.'

'Maar het zijn mijn za-'

'Genoeg! Ga naar je kamer!'  schreeuwt hij, duidelijk klaar met me.

Ik kuch en knik. Zwijgend draai ik me om. Voordat ik me omdraai zie ik Hamon verontschuldigend naar me kijken. Daar trek ik me maar niets van aan en ik loop gauw naar mijn kamer voordat mijn vader besluit nog meer naar me te schreeuwen. Daar eenmaal aangekomen plof ik neer op mijn bed.

'Prinses?'

Ik schiet weer omhoog en kijk naar Amara die op een stoel zat te lezen.

'Oh, ik dacht dat je nu wel thuis zou zijn.'

Ze schud simpel haar hoofd.

'We waren nog niet klaar met ons gesprek.'

'Klopt,' zeg ik zwak glimlachend.

Ik sta weer op en loop nietszeggend naar mijn balkon. Voorzichtig open ik de deuren. Meteen beginnen de gordijnen mee te bewegen met de wind. Ik doe daar mijn hakken uit en ik loop het balkon op. Daar ga ik zitten op een van de stoelen die daar staan en dan sluit ik mijn ogen met een diepe zucht. Amara zal me wel gevolgd zijn aangezien er een stoel naar achter wordt geschoven. Terwijl ik mijn ogen open begint ze te praten.

'Is alles goed?'

Hoofdschuddend kijk ik haar weer aan. Nee, het gaat vreselijk. Ik weet wat komen gaat en ik weet niet hoeveel ik kan vertellen.

'Heb je gehoord over de demonen?'

'Ja, ik weet ook dat ze al dichtbij zijn. Het zal niet lang meer duren tot ze de stad zullen bereiken.'

Ik draai mijn hele lichaam haar kant op.

'Hoe lang denk je dat het nog zal duren?'

'Een dag? Misschien twee?'

Ik haal mijn hand door mijn haar heen en zucht weer.

'Neem vrij, ga met je familie naar een veilige plek.'

Ze glimlacht en schudt haar hoofd.

'Ik heb zo'n idee dat dat niet nodig zal zijn, maar het is misschien iets raars om te vragen... Zou het heel erg zijn als ik de komende drie dagen vrij neem? Om bij mijn familie te zijn.'

'Nee tuurlijk niet. Ga je gang. Doe wat nodig is en dan neem ik aan dat ik je wel weer zie over drie dagen.'

Zei ik dat net niet?

'Ja en over dat geld. Ik doe mee. Als het kan kunnen we meteen beginnen als ik terug ben. De geldbedragen zijn geheel aan u,' ze staat op en loopt naar de deuren, 'heel erg bedankt. U ziet het misschien zelf niet, maar u bent een goed persoon. Eentje die de wereld nodig heeft.'

Ik glimlach simpel en dan vertrekt ze. Ik ben blij dat gisteren gebeurd is. Als ik niet naar haar naam had gevraagd was vandaag waarschijnlijk helemaal anders gegaan. Ik zal nooit weten hoe, maar ik hoef dat eerlijk gezegd niet eens te weten. Wie weet had ik wel verschrikkelijke dingen gedaan. Een rilling loopt over mijn rug. Met een sierlijke beweging sta ik op. Ik sla mijn vleugels uit en rol mijn schouders even. Het is een tijdje geleden dat ik ben gaan vliegen.

Met een slag van mijn vleugels sta ik op de reling van het balkon. Ik rek ze eenmaal en ontspan mijn vleugels dan weer. Daar gaan we dan... rustig laat ik me van het balkon af vallen. Zo'n 30 meter van de grond vandaan spreidt ik mijn vleugels weer uit en glijdt ik gladjes door de lucht. Met een paar krachtige slagen vlieg ik omhoog over de bomen heen.

Ik zou dit vaker moeten doen. Het geeft me een bepaalt gevoel... En dat gevoel weet ik makkelijk te plaatsen. Het voelt als vrijheid.

Take me to hellWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu