Hoofdstuk 38

19 2 0
                                    

Hamon.




Vandaag is de dag. De dag dat ik bij het dagboek van Xzoë kom en ontsnap. Eindelijk wisselen de wachters van hun dienst en staat de jongeman weer op zijn plek. Hij wacht een half uur tot hij naar mijn cel toe loopt. Hij tovert zijn sleutels tevoorschijn en opent mijn cel.

'Een heel groot deel van de wachters zijn weg. Zelfs de koning is weg.'

Wat? Oké dan. Er zal wel iets aan de hand zijn dan.

Ik stap mijn cel uit. Gelukkig heb ik hier niet zo heel lang gezeten. Vergeleken anderen tenminste.

'Hoe zit het met de demonen?'

'Dat is niet meer nodig. Bijna het hele paleis is leeg.'

Oké dan, misschien is dat ook beter. Voor iedereen. Ik knik een keer en we lopen naar de trap. We lopen de trap op en komen dan aan bij een groepje wachters.

'He he, dat duurde lang,' zegt eentje.

Ze draaien zich meteen om en beginnen te lopen. Blijkbaar hebben ze zin om hier weg te gaan. Op een snel tempo lopen we door de lange gangen van het paleis, op weg naar de kluis. Het duurt niet heel lang tot we aankomen bij het verblijf van Rogziel. Verrassend genoeg staan er geen wachters. We zijn zo binnen.

Ik weet nog precies hoe ik bij de kluis moet komen.

'Ik heb drie anderen nodig.'

Drie man stappen naar voren.

'Oké, volg mij.'

We lopen met zijn vieren de kamer binnen en ik sluit de deur achter ons.

'Niets aanraken, behalve als ik ergens om vraag. Begrepen?'

'Ja,' antwoorden ze in koor.

Perfect dit. Ik loop naar de kast en trek aan de kandelaar waardoor de geheime doorgang open gaat. De doorgang naar de kluis. Het duurt even tot de muur volledig aan de kant is. Daarna lopen we de trap af. Een te lange trap als je het aan mij vraagt. We ontlopen een aantal vallen en dan komen we aan bij de trap. Ik weet nogal snel de kluis te openen.

'Wacht hier,' zeg ik tegen ze.

Ze blijven staan en ik loop de kluis in. Oké het dagboek. Zwart boek met gouden letters erop. Hoe moeilijk kan het zijn om hem te vinden?

Heel moeilijk. Daar ben ik na vijf minuten achter gekomen. Ik kan het letterlijk niet vinden. Wat nou als het ergens overduidelijk ligt? Dus ik blijf staan en draai een heel langzaam rondje. Dan zie ik hem. Ik loop ernaartoe en pak hem vast. Hij is heel dik, maar ontzettend ligt.

Ik heb wat ik zocht. Nu moeten we maar eens op weg naar onze vrijheid.


Elijah.


Carmen ligt op de grond en heeft nu al de hele tijd de slappe lach. Ik schud mijn hoofd en kijk haar glimlachend aan. Ze gaat weer zitten en leunt op haar ene arm. Het was haar o zo te gekke idee om te gaan picknicken. Het is ook wel geinig, maar niet mijn ding. Ik ben meer van de luxe dingen. Daar ben ik tenslotte mee opgevoed.

'Je bent gek,' zeg ik tegen haar.

Ze glimlacht en haalt haar schouders op.

'Weet je, je bent de eerste die dat tegen me zegt.'

Meent ze dat? Ben ik de eerste die haar gek noemt...

'Uhm... Oké?'

Ze kijkt me nadenkend aan.

'Het valt best mee hier,' zegt ze dan.

'Hoe had je het verwacht?'

'Lava, vuur en noem maar op. Typische dingen die je normaal hoort over Hell.'

Tuurlijk verwacht een engel dat.

'Tja, het is hier niet altijd zonnestralen en fluitende vogeltjes. Maar het is hier zeker niet verkeerd.'

Ze slaakt een tevreden zucht en neemt een hap van een appel.

'Hoe lang nog? Tot Lea terug is.'

Daar gaan we weer. Ze vraagt het letterlijk elke dag. Opnieuw en opnieuw.

'Nogmaals, dat weet ik niet. Ze kunnen zelfs pas over maanden terug komen.'

'Het duurt te lang,' mompelt ze.

Ja, ja, ja. Zo is het genoeg.

'Je kunt terug gaan.'

Koppig schudt ze haar hoofd.

'Nee, niet tot ik Lea zie. Ik wil weten of het goed met haar gaat. Ik mis haar!'

Die is wel nieuw. Ze heeft nog nooit gezegd dat ze Lea mist.

'Oké, kom mee. We gaan iets doen, misschien vergeet je het dan. Ook al is maar voor heel even.'

Ik sta op en steek mijn hand naar haar uit. Zonder twijfel pakt ze die vast. Ik trek haar overeind en dan laat ze me weer los.

'Laten we dan maar gaan.'

Ik loop samen met haar de stad in. Momenteel is er markt. Het is hartstikke druk, maar ontzettend leuk. Iedereen staart, maar het lijkt wel alsof het Carmen niets doet. Ze is ongelofelijk aardig tegen iedereen. We lopen langs een bloemenkraam en ze wordt gestopt door de eigenaar.

'Een schitterende bloem, voor een schitterende dame?' Vraagt de vrouw.

'Nee dank je,' zegt ze glimlachend.

Gauw kom ik bij haar staan en overhandig ik geld aan de vrouw.

'Ah, dank u!'

De vrouw overhandigt de bloemen aan Carmen. Met een wenkbrauw opgetrokken kijkt ze me aan.

'Wil je wat eten?' Vraag ik terwijl ik begin met lopen.

Ze loopt naast me en kijkt me vragend aan.

'Wat?'

'Nee, niks... Laten we eten.'

Oh en dat doen we. We eten samen een heel brood op. Op een gegeven moment werd het heel ongemakkelijk, maar op een goede manier. Dat klinkt heel raar. Ze is heel makkelijk en open. Je kunt niet niet lachen met haar. We komen veel demonen tegen die mij raar aan kijken. We lopen nu weer richting huis. Alleen stop ik met lopen wanneer ik het winkeltje zie. Die ene waar ik toen met Lea was.

'Kom.'

Ik loop de winkel in en Carmen volgt me.

'Ah! Meneer!'

De vrouw loopt vrolijk onze kant op.

'Wat zoekt u deze keer?'

'We willen even rond kijken, kan dat?'

'Tuurlijk! Doe jullie ding.'

Ze gaat achter de kassa staan. Ik pak automatisch Carmen haar hand vast en neem haar mee naar de sieraden. Meteen pakt ze er eentje.

'Wow,' fluistert ze.

'Doe hem om.'

'Huh?'

Ik grijp de ketting uit haar handen, ga achter haar staan en doe de ketting bij haar om.

'Prachtig,' zeg ik terwijl ik haar aankijk en eigenlijk niet eens naar de ketting om haar hals heb gekeken.

'Ja?'

'Ja.'




Take me to hellWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu