Hoofdstuk 3

57 2 0
                                    

Lea.








De vreemdeling en ik staan bij een paal te kletsen. Ik denk dat ik nog nooit zo lang ongestoord met iemand heb kunnen praten. Er loopt een serveerster langs met een dienblad in haar handen. De jongeman pakt twee glazen van het dienblad en geeft eentje aan mij.

'Het is een traditie dat je vader een soort speech geeft, toch?'

Ik knik en kijk naar mijn vader die op zijn troon zit, die met een paar van zijn jacht maten te praten.

'Een speech kun je het eigenlijk niet noemen. Hij zegt maar wat. Zolang het maar een beetje inspirerend klinkt zegt hij het gewoon.'

Hij staart voor een korte tijd zwijgend naar mijn vader. Ik zeg ook niets en neem een kleine slok van het drinken in mijn hand.

'Wat moet jij doen wanneer hij die speech houdt?'

'Er braaf naast zitten,' zeg ik met een zwakke glimlach.

'Dat zeg je net alsof je een hond bent,' zegt hij serieus.

'Ik maakte een-'

'Dat weet ik.'

Voor mijn gevoel hangt er ineens een ongemakkelijke zweer in de lucht en voor het eerst in mijn leven komt het niet door mij. Zijn hele gedrag is binnen seconden veranderd, alleen maar omdat we praten over een verdomde speech.

'Ik haat het om dit te zeggen, maar ik moet maar eens die kant op gaan. Maar voordat ik ga wil ik nog iets vragen.'

Langzaam knikt hij. Gelukkig glimlacht hij ook weer.

'Vraag maar raak.'

'Hoe heet je?'

Nadenkend kijkt hij me aan.

'Ik heet Eli... Lea.'

Ik trek mijn wenkbrauw op bij het horen van mijn naam. Hij grinnikt en knipoogt een keer. Dan steekt hij zijn hand uit en ik leg de mijne in die van hem. Hij buigt en plaatst weer een zachte kus op de bovenkant van mijn hand. Gelijk verschijnt er weer een oprechte glimlach op mijn gezicht.

'Bedankt voor deze fantastische avond,' zeg ik op een toon zodat alleen hij het kan horen.

Hij knikt simpel als antwoord. Dan loop ik langs hem, richting mijn familie. Ik moet mezelf langs de menigte heen wurgen. Eindelijk kom ik dan bij de trap aan waar ik op moet lopen. Nou ja, "trap"... het zijn vier treden. Eenmaal het trapje opgelopen kom ik tegenover mijn vader te staan. Hij kan niet serieuzer kijken. Ik kijk naar Carmen die al op haar troon zit.

'Je hoeft niet naar je zusje te kijken voor hulp,' is het eerste wat mijn vader tegen me besluit te zeggen.

Ik heb hem de hele dag niet gezien en dat is dan het eerste wat hij tegen me zegt. Het is ook niet nieuw, maar het had ook wel iets warmer gemogen. Nu kan ik ook nog eens moeilijk zeggen dat het niet zo is, dan maak ik het hoogstwaarschijnlijk alleen maar erger.

'Het spijt me, vader,' zeg ik op een kalme toon, terwijl ik een buiging maak.

'Doe je masker eens af, dan kan ik je beter aan kijken.'

Ik kijk achterom, om te kijken of we een groot publiek hebben. Gelukkig kijken alleen een aantal wachters toe. Dus ik kijk weer mijn vaders kant op die me afkeurend aankijkt. Ik ga met mijn handen naar de strik die het masker vast maakt en trek die voorzichtig los. Dan vang ik hem op met een hand en laat beiden dan weer zakken. Hij blijft even stil.

'Vertel me eens waar je al deze tijd hebt uitgehangen,' zegt hij streng terwijl hij achteruit leunt in zijn troon.

'Ik was aan het socialiseren.'

Take me to hellWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu