Hoofdstuk 28

21 2 0
                                    

Lea.








Silas en ik zijn nu al langer dan een dag onderweg. We hebben nog maar een aantal pauzes gehad en we hebben niet overnacht. Dus in ieder geval loop ik er als een zombie bij, al helemaal na twee slapeloze nachten. Veel kilometers voor ons kun je het komende bos al zien. We komen net uit een groen bos, maar nu lopen we richting het bloed bos... De bomen daar hebben nooit groene bladeren gehad. Ze zijn altijd rood geweest. Meestal is het ook nog eens zo dat de hele boel er dood uitziet doordat de bomen niet lang hun bladeren kunnen vast houden.

Dus de grondt lijkt net bezaaid te zijn met bloed, terwijl het allemaal bladeren zijn. Niet alleen daaraan heeft het zijn naam verdiend. Er zitten ook wezens daar die uit Hell zijn ontsnapt en zich in dat bos gevestigd hebben. Vandaar ben ik ook heel benieuwd hoe de rest van de dag zal lopen.

'Stop met dagdromen en hou me eens bij,' zegt Silas die vier meter voor me loopt.

Vindt hij het gek dat ik zit te dagdromen?! De neiging om een klap te geven onderdruk ik en ik focus me snel weer op het lopen. Alleen is hij blijkbaar nog niet klaar met me.

'Als je niet door gaat lopen laat ik je achter duifje.'

'Ik ben je verdomme duifje niet,' mompel ik zo zacht dat hij het niet kan verstaan.

Hij stopt met lopen en draait zich halverwege naar me om.

'Wat?'

'Helemaal niks raaf.'

Er verschijnt een grijns op zijn gezicht. Nou dat was dus niet de bedoeling. Wanneer ik bij hem ben begint hij weer met lopen.

Gezellig zeg. Precies wat ik wou.

'Dus jij en mijn broertje hè?'

'Wat is er met Elijah en mij?'

'Nou, er is iets tussen jullie. Ik snap niet wat hij in je ziet, maar er is wel iets.'

Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en negeer hem. Eerlijk gezegd weet ik niet zo goed wat er precies tussen Elijah en mij is. Is er überhaupt wel iets? Ik zucht en bind mijn haar in een staart. Vanuit mijn ooghoek zie ik Silas even naar me staren. Maar ik negeer het compleet. Dat is wat ik de rest van deze reis ook van plan ben. Hem negeren.

Hij heeft alleen maar negatieve dingen te zeggen en daar heb ik nou net geen zin in. Gelukkig weet hij zijn mond te houden tot we bij het bloed bos aan komen. Gelijk moet hij zijn mond weer openen.

'En nu?'

'Hoe bedoel je?' Vraag ik met een diepe zucht.

Ik draai me naar hem toe en kijk hem met opgetrokken wenkbrauwen aan.

'Nou, jij woont hier en ik heb geen prettige verhalen gehoord over dit bos. Dus wat nu?'

'De enige manier om bij de bergen te komen is via dit bos of je moet een heel eind willen zwemmen. Dus wat we nu gaan doen is door dit bos lopen en een veilige overnachting plaats vinden, want we willen in het donker echt niet hier doorheen lopen.'

Ik hap naar adem. Dat zei ik sneller dan dat bedoelt was. Komt dat doordat hij me gek maakt of is het omdat ik gewoon moe ben?

De wind laat de bladeren de lucht in vliegen en daarna weer landen. Net wanneer Silas weer iets wil zeggen loop ik snel het bos in. Ik doe niet eens de moeite om op hem te wachten. Hoe dan ook loopt hij me wel achterna. Wanneer ik over mijn schouder heen kijk zie ik ook echt hoe hij me volgt.

Ik kan het niet laten om te glimlachen en kijk weer voor me uit.

Niet heel lang later vind ik een plek waar we voor vanavond kunnen blijven. Nu alleen nog hopen dat het ook echt veilig is. Zonder het te melden ga ik onder het afdak van steen zitten. Silas kijkt even naar de plek en gaat dan met een vermoeide zucht zitten.

'Als ik nou eerst ga slapen, dan hou ik wanneer het donker is de wacht. Is dat een goed idee?' Vraagt hij uit het niets.

Ik staar hem even nietszeggend aan en haal dan mijn schouders op.

'Prima.'

Het duurt dan ook niet lang totdat hij in slaap is gevallen. Ik kan me voorstellen dat de positie waarin hij ligt, straks vreselijk pijn gaat doen. Maar goed. Als hij dat comfortabel vindt zeg ik er maar niets van.

Ik pak de rugzak die naast me staat vast en zoek het stuk vlees dat er als het goed is in zit. Gelukkig heb ik die zo gevonden. Ik scheur er een stuk af en neem een hap. Het is al gebakken, maar wel koud. Eten is eten.

Nadat ik de hap heb weg gekregen neem ik een slok water. Mijn hoofd laat ik tegen de muur van steen vallen en ik kijk voor me uit. Bedekking van bomen heb je niet echt. Alle bomen zien er zo goed als dood uit. De laatste keer dat ik hier was, was ik 10.

Die dag daarvoor had ik mijn vader over deze plek horen praten en toen smeekte ik hem of hij het me kon laten zien. Oh, en dat deed hij. Hamon was er ook bij. Beiden moesten ze lachen toen ik gilde. Ik dacht dat het allemaal bloed was. Vervolgens dacht mijn vader dat het grappig zou zijn om mij te laten denken dat ze zonder mij weg waren gegaan.

Ik had door die dag misschien nog wel een jaar lang nachtmerries daardoor. Vreselijk.

Ik berg het vlees weer op in de rugzak. Langzamerhand begint de zon onder te gaan. Ik zal Silas pas wakker maken wanneer het zo goed als donker is. Dan kan ik eindelijk slapen. Ik wil net iets doen wanneer ik plots geritsel hoor. Gelijk kom ik overeind. Wel doe ik het geruisloos. Ondertussen heb ik mijn zwaard al in mijn hand gepakt. Zo wacht ik af tot ik het nog een keer hoor.

Het geluid komt alleen niet nog een keer. Nu is het iets anders. Het geluid van iets dat rent. Van welke kant het komt weet ik niet. Ik zet mijn voet tegen Silas zijn been en beweeg hem. Na vele pogingen schiet hij eindelijk overeind. Hij ziet hoe ik er bij sta en staat op, met ook zijn zwaard in zijn handen.

Alleen komt het geluid niet meer. Helemaal niets behalve het geluid van de wind die de bladeren beweegt. Geïrriteerd kijkt hij me dus aan.

'Serieus?'

Ik zucht.

'Er rende iets. Ik weet wat ik hoorde.'

Hij gaat weer zitten en legt zijn zwaard neer.

'Aangezien ik nu toch wakker ben, kun jij gaan slapen.'

En of ik dat ga doen.

Take me to hellWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu