8. Eindeloos

4 1 0
                                    

We vertrokken vroeg in de ochtend. Tamara had de spullen die ik nodig had ingepakt en kennelijk ook iets tegen Cobe gezegd, want die stelde geen vragen. Het minimale namen we mee voor de reis, met zo min mogelijk comfort. Dat zou ook niet passen bij wat we zouden doen.

Als ik alleen was geweest, was ik er zo naartoe gevlogen. Maar dat was ik niet. Een hele horde bediendes was aangewezen om me te begeleiden, samen met Cobe, Tamara en een paar lagere heksen. Lopen hoefde ik gelukkig ook niet, dat was ver onder mijn rang. Op de binnenplaats van het fort stond een kaelpie op me te wachten, donkerder dan een maanloze nacht.

De meeste mensen kenden alleen de waterkaelpies, maar er waren veel meer soorten dan dat. De kaelpies die heksen gebruikten waren boskaelpies. Aan de rand van het bos wachtten ze mensen op en namen ze vervolgens mee diep het woud in. Meestal zagen ze eruit als paarden, een vriendelijk uiterlijk waar mensen graag op af lopen. Echter, zodra ze hun mond openden en je de blik in hun helblauwe ogen zag, was het duidelijk dat het hier om een roofdier ging. En een duivelse ook.

Duistere wezens hebben altijd een aantrekkingskracht gehad op elkaar, zo ook de kaelpies en de heksen. We hadden een deal gesloten; zij brachten ons waar we wilden en wij leidden een keer in de zoveel tijd een aantal mensen naar het bos die de kaelpies konden meenemen.

Ik legde mijn hand op de neus van de kaelpie en keek hem aan, de maan weerkaatste in zijn verontrustend blauwe ogen.

"Fàilte, ceadaich dhomh?" vroeg ik.

De kaelpie kwam dichterbij en beoordeelde me terwijl hij mijn verzoek overwoog.

De robijn, een interessante steen voor een heks.

De stem van de kaelpie weerklonk in mijn hoofd, hoorbaar voor mij alleen.

"Staat u mij toe?" herhaalde ik.

De kaelpie brieste en draaide zich zodat ik hem kon bestijgen.

Natuurlijk. Je mag me Faicinn noemen.

"Aangenaam Faicinn, mijn naam is Raven."

Dat weet ik.

Nadat ik was opgestegen, begon Faicinn aan een langzame stap. Zijn tempo was net langzaam genoeg dat de bediendes te voet ons konden bijhouden, maar snel genoeg dat het wel lastig was voor ze. Ik glimlachte in mezelf. Faicinn was een kaelpie naar mijn dromen.

De rit duurde eindeloos. Halverwege de dag was het begonnen te miezeren en de mensen waren zo mogelijk nog langzamer gaan lopen. Geïrriteerd door het trage tempo werden zowel Faicinn als ik rusteloos, al kon Faicinn zijn frustratie beter verbergen dan ik. Ik had al drie mensen drijfnat gemaakt door de regen plaatselijk te verhevigen en een bediende veranderd in een cheetah in de hoop dat hij dan sneller zou gaan. Dit pakte echter niet helemaal goed uit, aangezien hij vervolgens drie andere bediendes verscheurde.

Ondertussen probeerden de mensen wel zo snel mogelijk te lopen, maar ze waren nog steeds zo menselijk traag.

Ik zuchtte, terwijl ik opnieuw ging verzitten.

Verveeld, Ghaoil?

De kaelpie sprak weer in mijn hoofd. Ergens had hij besloten me Ghaoil te noemen. Ik wist niet wat het betekende, maar het was nog iets waar ik me aan ergerde.

Ik snoof. "Mijn naam is Raven. En ja, behoorlijk. Hoelang gaat dit nog duren?"

Wie geen geduld heeft, is zeer arm.

"Oh, ja hoor. Begin nu niet betweterig te doen met uitspraken van Shakespeare, die ken ik ook gewoon. Bovendien ben jij minstens even gefrustreerd als ik, ontken het maar niet."

Ontsnapt aan de WraakWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu