9. Deireadh

3 1 0
                                    

Ik had nog nooit op een kaelpie gereden die op topsnelheid ging, en het ging vele malen sneller dan ik ooit had verwacht. De bomen flitsten voorbij, zo snel dat het onmogelijk was om bij te houden waar ik was of waar we heen gingen. Binnen een paar minuten was ik compleet gedesoriënteerd, wat, zoals ik vermoedde, precies was wat de kaelpie wilde.

Eerst voelde ik stress over het gebrek aan controle, maar toen ik eenmaal had geaccepteerd dat er niks was dat ik kon doen, begon ik te genieten van de rit.

Het voelde bevrijdend om eindelijk op topsnelheid te gaan, zonder rekening te hoeven houden met anderen. De wind rukte hard aan mijn haar en kleren en suisde langs mijn gezicht tot mijn huid ruw aanvoelde. Ik leunde verder naar voren, tegen Faicinn's hals aan, zodat ik beter gestroomlijnd was tegen de wind. Faicinn gebruikte dit meteen om nog sneller te gaan.

Ik gilde het uit van plezier en begon te lachen. Faicinn merkte mijn plezier en brieste zelf ook vrolijk, terwijl hij begon te zigzaggen. Ik kon het bijna niet meer op van geluk en hoopte dat dit moment nooit zou eindigen, maar helaas hadden we al veel te snel de bestemming bereikt.

Faicinn kwam tot stilstand midden in het bos, waar de bomen hoog boven ons uittorenden en hun stammen dik waren. Dit bos was volledig kaelpie terrein, en geen mens met enig beetje verstand zou zich hier ooit wagen. Ook ik als heks was hier nog nooit geweest, en ik keek een beetje nerveus om me heen.

Echter, voordat ik Faicinn kon vragen waar we waren, stapte een andere kaelpie tussen de bomen vandaan. Hij leek ouder dan Faicinn en was in menselijke vorm. Hij droeg een jogginsbroek en sweater, waardoor hij bijna een nonchalant uiterlijk had. Maar de felle blik in zijn overduidelijke kaelpie ogen deed die houding gelijk weer teniet.

Ik keek Faicinn even vragend aan, maar die schudde zijn hoofd en gaf aan dat ik naar de andere kaelpie moest luisteren. De laatste begon nu te praten.

Gegroet, Ghaoil. Het is een eer je te ontmoeten.

Weer die bijnaam, nu begon het toch echt mijn neus uit te komen. Echter, het leek me niet de sterkste reactie om gelijk de nieuwe kaelpie uit te foeteren, en dus boog ik lichtjes mijn hoofd. Stamelend groette ik hem kort terug, van mijn stuk gebracht door de hele situatie.

Mijn naam is Deireadh, ging de kaelpie door. Ik heb iets voor je, maar het komt met een prijs.

Mijn wantrouwen was meteen weer gewekt. "Wat voor prijs?" vroeg ik achterdochtig.

Maar de kaelpie antwoordde niet. In plaats daarvan haalde hij een steen uit zijn zak. De steen gloeide rood op en de magie straalde ervan af. Hij was krachtig, zeer krachtig, dat kon ik meteen voelen. Nu was ik al helemaal in de war.

Deze robijn is een gift van ons. De prijs hoef je je geen zorgen om te maken, die zul je vanzelf inlossen.

Ik werd de cryptische woorden van kaelpies behoorlijk zat, maar wist dat ze me geen duidelijkheid zouden geven, hoeveel ik ook zou vragen. Daarom accepteerde ik voor de tweede keer die avond dat ik iets nooit zou weten.

"Wat wil je van me?"

Je komt voor een keuze te staan, Ghaoil. Het wordt ontzettend interessant. Het enige wat we willen, is weten wat je gaat doen. En wie weet doe je ooit nog iets voor ons.

Mijn hoofd keerde zijn woorden om en om, proberend uit te vogelen wat ze betekenden. Dat de robijn op een of andere manier hun zou toestaan me te bespioneren, was me wel duidelijk. Betoveringen die edelstenen een doorkijkje maakten naar een andere plek waren niet ongewoon of ook maar ingewikkeld. De vraag was wat voor keuze, en waarom waren de kaelpies daarin geïnteresseerd?

Niet veel wijzer geworden overwoog ik mijn opties. De robijn was machtig en zou me goed van pas komen als ik de koningin wilde verslaan. Bovendien, wat kon mij het schelen als de kaelpies me in de gaten hielden? Ik had toch al het idee dat ze dat constant deden vanuit de duisternis van het woud. Dus nam ik zuchtend het gebaar aan.

Deireadh glimlachte toen ik voorzichtig de robijn uit zijn hand pakte. Succes, Ghaoil, sprak hij nog een keer. Daarna verdween hij weer in het bos.

Achter me hinnikte Faicinn, een teken dat we weer moesten gaan. Met mijn hoofd vol gedachten steeg ik op, me afvragend wat de kaelpie in godsnaam kon hebben bedoeld.

Midden in de nacht werd ik wakker. Ik lag in de tent die Cobe en Tamara de vorige dag voor me hadden opgezet terwijl ik met Faicinn in het woud was. Ik wilde kreunen toen mijn gedachten gelijk weer werden opgeslokt door de woorden van de kaelpie, wanhopig proberend er iets zinnigs van te maken.

Ik had gisteravond uren wakker gelegen omdat mijn gedachten het onderwerp maar niet wilden laten rusten. Uiteindelijk was ik in slaap gevallen, totdat mijn nachtrust nu opnieuw verstoord werd. Dat verbeterde mijn stemming niet bepaald.

Aan de rand van mijn tent klonk zacht gewoel. Ik keek op, op zoek naar de bron van het geluid, en keek recht in Cobe's donkere ogen die me verschrikt aanstaarden. Hij begon te stamelen.

"Sorry, vrouwe, ik wilde u niet wekken. Ik was gewoon..."

"Waarom kan je niet slapen?" vroeg ik.

"Sorry, ik wil niet zeuren. Het is alleen wat koud hier."

Ik keek naar hem. Hij lag op een matje op de grond, vlakbij de rand van de tent. Tamara had haar eigen tent, maar Cobe was verplicht in de mijne te liggen. Geen wonder dat hij het koud had.

"Kom hier," zei ik. Ik schoof wat op om ruimte te maken in mijn bed. Het was immers groot genoeg en anders kon ik ook niet slapen door zijn geril.

Cobe stotterde. "Het gaat wel hoor, vrouwe! Het is niet erg, ik wil u geen ongemak bezorgen."

Ik zuchtte en draaide me om zodat ik met mijn rug naar hem toe lag.

"Hier komen liggen of doodvriezen, het is jouw beslissing. Maar als ik nog een keer wakker word door jouw geril, zou je willen dat de kou je al had gedood."

Lange tijd bleef het stil. Toen hoorde ik geschuifel en even later kroop Cobe in het bed. Ik voelde zijn warmte naast me. Mooi, dacht ik en ik probeerde weer in slaap te vallen.

De gedachte aan Cobe naast me bleef echter door mijn hoofd dwalen. Snel keek ik even om. Hij lag met open ogen naar het tentdak te staren. Ik merkte dat hij op zijn hoede was en elke beweging die ik maakte in de gaten hield.

"Relax," zei ik daarom, "ik ga je niet ineens aanvallen ofzo."

Cobe keek opzij met een blik waaruit ik opmaakte dat hij er dus precies vanuit ging dat ik dat wel zou doen.

Ik zuchtte. "Ik beloof dat ik je vannacht niks aan zal doen," zei ik plechtig.

Cobe keek alsof hij niet helemaal overtuigd was, maar knikte toch. Even lagen we zwijgen naast elkaar, nog steeds niet in staat de slaap te vatten.

"Waarom ben je ineens zo aardig tegen me?" vroeg Cobe plotseling.

Verbaasd keek ik hem aan.

"Ben ik dat?"

Cobe knikte.

"Je laat me in je bed slapen, je pest me niet. Het lijkt net alsof je mijn leven ineens niet meer zo zwaar mogelijk probeert te maken."

Een golf van weemoed kwam over me heen, terwijl ik afwezig naar het tentdak staarde. Waarom ik het hem vertelde wist ik niet, misschien was het omdat ik moe was, of misschien was het omdat ik Cobe steeds meer begon te mogen, maar met treurige stem antwoorde ik.

"Omdat de komende dagen al zwaar genoeg zullen zijn."

Ontsnapt aan de WraakWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu