13

49 10 0
                                    

Hij kijkt me gepijnigd aan terwijl ik me loswrik. Maar het is niet zijn gezicht dat mijn aandacht trekt, het is het gezicht dat in de deuropening staat. Roderick. Ik sluit mijn ogen om de laatste minuten weer afgespeeld te bekijken. Om de twee gezichten niet te hoeven zien die wegens mij pijn lijden. Mijn handen glijden langs het keukenblad om te ontdekken dat die er nog steeds is. Dat deze wereld bestaat. Alweer betrap ik mezelf erop dat ik denk dat dit een droom is. Maar mijn leven is geen droom. Geen sprookje. En dat zal het ook nooit zijn.
Als mijn hand nog verder glijd, voel ik het mes weer. Het mes dat Aelfric net ving. Voordat hij me kuste. Het valt voor de tweede keer op de grond. Deze keer heeft het niemand om door opgevangen te worden, maar toch valt het weer niet op de grond. Ik open mijn ogen om te kijken waar het gebleven is. Het vliegt een paar centimeter boven de grond. Ik kijk op, naar de twee broers. Ze kijken terug, maar er klopt iets niet. Ze knipperen niet. Ze zien er niet levend uit. Net als wassenbeelden. Bewegen niet. Staren alleen maar, in het niets. Ik geef een ruk aan Aelfric's arm, maar hij reageert niet .
Ik wens dat alles wat vliegt weer neervalt en dat alles wat hoort te bewegen, weer daarmee begint. Roderick's arm komt langzaam in beweging. Valt slap langs zijn arm. Nu kijken ze me verbluft aan, spontaan vergeten welk incident er aan vooraf ging. Ik ren de keuken uit, onbekende trappen op, donkere gangen door. Uiteindelijk kom ik in een grote ruimte terecht. Met zulke hoge boekenkasten, dat er een ladder voor nodig zou zijn om bij de bovensten te komen. Maar ik kom hier beslist niet voor de boeken. Ik kom hier, omdat ik gevlucht ben. Te bang om mijn eigen leven onder ogen te komen. Ik zink neer in een stoel en verberg mijn hoofd in mijn handen.

~

De deur van mijn kamer gaat open en een meisje komt binnen. Amper dertien jaar, maar met ogen waar wijsheden uitstralen. Ik glimlach naar haar, een bevestiging dat ze binnen mag komen. Ze glimlacht vrolijk terug en sluit de deur achter zich als ze binnenkomt. 'Laten we jou eens gaan opknappen.' zegt ze en grijnst alsof ze het gelukkigste meisje op aarde is. Het tegenovergestelde van mij. Mensen denken altijd dat ze gelukkig worden van mensen die om hen geven. Met mensen die van hen houden. Het is net hoe je het bekijkt.
'Voor het bal.' zegt ze als ze mijn verwarde uitdrukking ziet. Ik knik. Ze loopt naar mijn kast toe en haalt er een grote jurk uit. De omvang is wat breder dan de normale jurken die ik draag. En wat me het meeste opvalt, zijn de kleuren. Wit met zwart. Sneeuw met duisternis. Dood met Winter. Vader met moeder.
Zodra ik hem aangetrokken heb, gebaart ze me in een stoel te gaan zitten. Er staat een grote spiegel voor, maar ik let niet op wat ze met mijn haar doet. De gebeurtenissen van vanochtend spelen zich steeds maar voor mijn ogen af. Zelfs als ik ze sluit. Het meisje fluit bewonderend. Nu durf ik wel in de spiegel te kijken. Een totaal ander meisje kijkt terug. Niet gekleed in smoezelige kleding, maar in een elegante jurk. Geen warrig haar, maar perfect opgestoken. Mijn ogen lijken veel groter door de kleuren die eromheen zijn aangebracht. Ook wat donkerder. Mijn bloedrode lippen en witte huid maken het plaatje perfect. Ik houd mijn adem in. 'Glinster ze omver.' fluistert het meisje, voor ze me de deur uit begeleid.


Prinses van sneeuw en duisternisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu