Hoofdstuk 29

2.6K 150 22
  • Opgedragen aan papa
                                    

Hoofdstuk 29

‘Wacht op mij!’ riep krullenbol.

‘Schiet op! Iedereen zit al bij het kampvuur,’ zei ik. De zaklamp scheen wild in het rond omdat hij liep. Maar hij stopte even met lopen toen hij mij had bereikt en hijgde luid.

Zijn conditie was niet zo goed. Nee, meneer lag liever in de zetel voor zijn playstation.

Opeens scheen hij met zijn zaklamp op me, waardoor ik mijn ogen even moest dichtknijpen tegen het licht. ‘Misschien moeten we samen eens paar keer joggen in het park. Om wat aan je conditie te werken. Want mijn oma met maar één been rent nog sneller dan jou,’ zei ik nadat mijn ogen gewend waren aan het licht. Een beetje van het licht van de zaklamp scheen op hem. Daaruit kon ik opmaken dat hij me beledigend aankeek. Als reactie grijnsde ik uitdagend. ‘Wacht… Heeft je oma maar één been?’ vroeg hij plots verbaasd.

‘Nee. Ze leeft niet eens meer.’

‘Oh, sorry.’

 ‘Geeft niet krullenbol. Kom, ze wachten op ons.’ 

Ik greep hem bij zijn hand en trok hem mee. Hij zuchtte luid en dat deed me weer grijnzen. We renden tussen bomen en sprongen over boomwortels.

Maar opeens struikelde ik over een boomwortel. En al had hij mijn hand vast, toch kon hij mijn val niet redden en viel ik met een harde smak op de grond.

‘Auw!’ zei ik pijnlijk. Zijn lach vulde het bos, de eekhoorns waren er vast wakker van geworden.

‘Hahahah! Heb je soms een relatie met de grond? Want je wilt het altijd maar een kus en een knuffel geven?’ grapte hij. Ja, ik viel best vaak op de grond.

‘Nee, de grond mist me gewoon, maar dat is niet wederzijds!’

‘Hahaha. Ocharme de grond. Je wijst het af.’

Chagrijnig keek ik hem aan, nadat ik weer was recht gekrabbeld en ik wat zand van me had afgeklopt. Ik deed mijn jas wat verder dicht. Het was tenslotte koud. ‘Waarom ren je dan ook altijd zo snel? Daardoor kan je minder goed uitkijken en val je al makkelijker op de grond.’

‘Rennen is wat ik doe.’

Waarom was ik ook al weer meegegaan? O ja, omdat hij mee ging. Hij had me zowat gedwongen met hem mee te gaan. Maar ik had nu al spijt. Ik had me al meteen voor schut gezet bij hem.

Toen hij eindelijk was uitgelachen, gaf ik hem een klap.

‘Auw! Waar was dat voor nodig?!’ riep hij verontwaardigd.

‘Omdat je me zeker drie minuten hebt staan uitlachen! En omdat ik gewoon zin had je te slaan.’

De zaklamp scheen weer op mij. ‘Je slaagt me eigenlijk best vaak, heb je dat wel door?’

‘Wat noem jij vaak, slappeling?’

‘Zeker drie keer per dag!’

‘Niet overdrijven. Ik sla je maar vijf keer per dag.’

‘Dat bedoel ik dus!’

‘Laten we dit gesprek een andere keer verder zetten. Ik heb het koud en mijn lichaam verlangt naar het kampvuur.’

Hij zuchtte nogmaals alvorens ik hem weer meetrok.

Het kampvuur bevond zich aan de beek.

Een tiental jongeren waarvan ik er maar een drietal kende, zaten rond het kampvuur.

Maar een drietal dat ik al kende, hadden al aardig wat op. Ik schudde mijn hoofd uit ergernis. Dit gaat leuk worden, dacht ik sarcastisch. Ik keek krullenbol al direct kwaad aan. Door hem was ik hier. Maar hij deed alsof hij die blik niet opmerkte.

Hell on earthWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu