37. Angst

176 12 2
                                    

Hoofdstuk 37 - Angst

Een harde knal kwam mijn oren binnen. Ik had het geluid nooit eerder in het echt gehoord, maar ik herkende het meteen; iemand had geschoten. En dichtbij nog ook.

Het gegil werd luider nu, de paniek was gewoon te voelen in de lucht. De grote mensenmassa om ons heen probeerde weg te komen, en ze kwamen allemaal onze kant op, wat betekende dat de schutter zich achter ons bevond.

Ik draaide me geschrokken om naar het geluid en voelde hoe Davids grip op mijn hand verstevigde, zo veel dat het gewoon pijn deed. Maar ik trok me niet los. Ik wilde niet alleen zijn nu.

De mensenmassa duwde ons naar voren, zodat we gedwongen werden om mee te lopen. Maar we konden nergens heen. De mensen voor ons konden niet weg en van achteren werden we weer geplet door een gepanikeerde bende. Het was een chaos. Het gegil en geschreeuw klonk hard aan mijn oren en ik voelde mijn hart in mijn keel bonken, snel en onstabiel. Het liefst wilde ik me tot een balletje rollen en wegduiken, weg van al de herrie, weg van de angst, weg van deze chaos.

Maar er was geen uitweg. We zaten vast midden tussen iedereen en ik schrok van wat ik voor mijn ogen zag. Mensen denken niet meer na als hun leven wordt bedreigd. Ze rennen als wilden door elkaar heen, duwen iedereen aan de kant en doen geen moeite om de gevallen mensen mee overeind te helpen – ze lopen er gewoon overheen.

Er klonk nog een harde knal en die werd gevolgd door een ijselijke gil, wat me vertelde dat dit keer er iemand was geraakt. Iemand was gewond geraakt, iemand ging misschien dood, vanwege mij. Het moest wel. Er was geen andere verklaring voor waarom dit opeens gebeurde, hier, op een kermis. Degene die het geweer in zijn handen had zocht mij.

Door het tweede schot kwam er nog meer beweging in de massa en werden mensen nog brutaler, wanhopig zoekend naar een uitweg. Ik werd van alle kanten geduwd en mensen probeerde langs ons heen te komen. We renden mee met de mensen, maar een groep begon ons van achteren te duwen, waardoor ik en David uit elkaar werden gedreven. Hij hield nog altijd stevig mijn hand vast, maar toen er eenmaal een gat tussen ons was ontstaan begonnen mensen tussen ons door te duwen en kon David me niet meer vasthouden. Er waren te veel mensen.

Ik voelde mijn ogen groot worden toen zijn vingers uit die van mij glipte en de warmte verdween. De warmte die me nog enige veiligheid bood. Het enige wat nog hoop had in deze situatie was nu weg.

Ik probeerde David terug te vinden door zijn hoofd tussen de rest te zoeken, maar het was onmogelijk. Mensen renden langs mij af en duwde me nog verder naar de zijkant, duwden me achter ze. En toen stopte ik. Het had geen zin. Ik kwam hier nooit alleen uit.

Steeds verder naar de zijkant kwam ik tot ik uiteindelijk tegen een hamburgerkraam werd geduwd. Ik maakte me zo klein mogelijk maar mensen liepen nog steeds tegen mij aan, blind in hun wanhoop naar een uitgang.

En toen zag ik hem. De man met het geweer. Hij was volledig in het zwart gekleed en droeg een bivakmuts, het geweer in zijn hand. Er lag een lichaam aan zijn voeten. Toen hij zich omdraaide maakte we oogcontact, alsof hij al wist waar ik stond, en zag ik hem glimlachen vanachter zijn masker.

De tijd leek even stil te staan terwijl we elkaar zo aankeken. Het geluid dempte, de mensen stonden bijna stil en ik hoorde alleen het luide geklop van mijn hart in mijn oren. Zijn ogen kwamen me bekend voor, maar ik kon ze niet plaatsen. Het was nog maar een jongen, waarschijnlijk even oud als ik. De vraag of dit misschien Cyrano was schoot door mijn hoofd, maar ik was er vrijwel meteen van overtuigd dat het hem niet kon zijn. Cyrano was slimmer dan dat. Hij zou hier niet zelf staan, het risico lopend dat hij eerst David zou tegenkomen in plaats van mij. Nee, hij liet iemand anders het werk doen, liet iemand anders mij halen, zodat Cyrano alleen nog maar het laatste hoefde te doen; mij te doden.

(NL) Falling DawnWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu