Hoofdstuk 15

223 14 1
                                    

POV Tony
Het is superwarm op dit moment. Ik kan amper nadenken. Will wijst naar een plekje in de schaduwen. "Zullen we daar even rusten? Dan zoeken we straks wel een beek." Ik knik. Mij best. In de schaduw pakt Will de kaart weer. "Hier ergens zou hij op dit moment moeten zijn..." Ik drink wat water. "Wie?" vraag ik nadat ik de dop weer op de drinkzak heb gedaan. "Degene die ons wat verder helpen kan." Nu weet ik nog niks. "En wie is dat?" Will antwoordt niet. Fijn. Ik kijk naar een plek in de verte. Het lijkt alsof er iets steeds dichterbij komt. Nee wacht, er komt iets deze kant op. Het lijkt haast te hebben. Ik stoot Will aan en wijs naar de vlek die steeds groter word. Hij kijkt op. "Wie of wat is dat?" Will kijkt er aandachtig naar. "Ik denk een delegatie. Zeker weten doe ik het niet. Laten we kijken waar ze heen gaan en wat ze willen." We wachten een poos. Het is inderdaad een delegatie, met haast. Een van de ruiters komt onze kant op. "Goedendag. Koning Arnaut en zijn delegatie zoeken een plek om te rusten. Aangezien dit de enigste plek is waar schaduw staat willen we u vriendelijk verzoeken op te schuiven en plaats te maken voor de koning." Ik wilde meteen weigeren, gewoon, om te kijken wat er gebeurde. Maar Will begon te lachen. "Arnaut hier? Zeg hem maar dat er een goede vriend op hem zit te wachten." Goede vriend? O ja! In de legendarische verhalen over Will speelt koning Arnaut ook een grote rol. De wachter denkt even na, krijgt grote ogen en rent ervandoor. Ik grinnik. "Heb je dat effect wel vaker?" vraag ik lachend. Will haalt zijn schouders op. "Soms."

POV Silferina
Ik word gek hier. Opgesloten, in een kooi, met mensen die ik op zich wel aardig vind, maar ook heel irritant kunnen zijn. Vooral op zo'n dag als vandaag. Het is snikheet, en ook al zitten we in de schaduw, het is erg. "Ik heb het zo waharm." klaagt Hester weer. Het is een schat van een kind, maar vandaag ben ik in een pishumeur, waardoor ik boos op haar word. Rustig Sil, rustig blijven. Ik ga zitten, met mijn ogen gesloten. De kooi stopt. Geïrriteerd probeer ik door de doeken die over de kooien hangen te kijken. Controle, of ze niks meesmokkelen. Dat betekend dat we een ander land naderen. Ik ben benieuwd hoe ze zich hieruit kletsen, want bij de tol van een paar uur geleden hoefden ze ook al niks te betalen. Kinderhandel is verboden. Hanna trekt me van de scheur weg. "Als ze ontdekken dat jij ervoor gezorgd hebt dat wij vrij gelaten worden vermoorden ze je. Daarna nemen ze alle kinderen weer gevangen, vermoorden degene die bij de tol of wegversperring staat en gaan door. Geloof me, ik heb het zelf meegemaakt. Ik had net niet kunnen ontsnappen." fluistert ze ernstig. O, dat maakt de hele zaak nog leuker. Mokkend ga ik weer zitten. Het mes in mijn schoen doet zeer aan mijn enkel. Ik haal hem er voorzichtig uit en doe hem in mijn andere enkel. Hanna kijkt me met grote ogen aan. "Niks zeggen erover, oké?" Ze knikt langzaam. Ik bekijk mijn enkel, de enkel waar mijn mes eerst zat. Er zitten een paar krassen op, maar het is niks ernstigs. Ik doe mijn laars weer aan, net op het moment dat een paar kinderrovers naar binnen lopen. Het zijn er drie, twee zien er gemeen uit, maar de derde lijkt eerder triest. Het is een slungelige jongen met zwart haar, groene ogen en een zak op zijn rug. Wat er in die zak zit weet ik niet, maar dat maakt even niet uit. "Opstaan! De leider komt zo een controle doen, dus jullie moeten klaarstaan." "Controle?" fluister ik naar Hanna. "Dan controleren ze of je geen dingen meesmokkelt door je deken na te kijken en je dingen te vragen. Ze weten de meeste dingen wel te vinden, ook al is het soms in meerdere ondervragingen. Controles doen ze altijd onverwachts." De twee gemene mannen lopen iedereen langs, zet kinderen die niet goed staan hardhandig goed. Ook een jongen genaamd Stan die een gebroken enkel heeft, waardoor hij met een voet op zijn tenen staan. Ruw duwt de rover de voet naar beneden. Stan gilt het uit. Ik wil ingrijpen, maar Hanna houdt me tegen. Ze schudt haar hoofd. Ik ruk me los en loop naar Stan toe. Hij staat zachtjes te snikken. Ik ga tegenover hem staan en leg een hand op zijn schouder. Hij kijkt me met betraande ogen aan. Ik glimlach. "Gaat het?" Hij schudt zijn hoofd. Ik kniel en bekijk zijn enkel. Die is helemaal rood en opgezwollen. Volgens mij is dat niet zo'n goed teken. Hanna wil me iets zeggen, maar moet stijf blijven staan. Ze kijkt me bang aan. Ik scheur een deel van mijn mantel af, wikkel het om Stan's enkel heen en knoop het goed dicht. Tevreden bekijk ik het resultaat. "Meer kan ik niet doen. Ik heb geen zalfjes of kruiden voor de pijn, maar zo moet je er even op kunnen lopen." Ik sta op. Stan kijkt met bange ogen naar iets dat achter me staat. Ik draai me om en kijk in het gezicht van een rover, helaas voor mij niet die slungelige. "Wat dacht jij daar even te doen?" "Hem helpen." Ik moet nu niet bang kijken, boos op hem worden of iets van mijn gevoelens laten blijken, want daar word ik dan dubbel zo hard op aangepakt en dat vinden ze alleen maar leuk. Grijze jagers-training is zelfs in dit soort situaties handig. "Nou?" brult de rover in mijn gezicht. Ik kijk hem alleen maar aan. "Wat is er aan de hand Stuward?" De andere rover bemoeit zich er nu ook mee. Ik blijf ze aanstaren. "We hebben een koppige hier." Ik hoor knokkels kraken. Ik blijf staren, zonder ook maar een keer te knipperen. "Ik vroeg je wat." zegt Stuward poeslief. Als ze lief gaan doen zijn ze op zijn gevaarlijkst. "Zonder verzorging zou de enkel van Stan alleen maar erger worden. Uiteindelijk zou hij niet meer kunnen lopen, dus ik heb het even verbonden, om het ergste te voorkomen." antwoord ik, zonder iets van gevoel in mijn stem te laten klinken. "Helpen hè?" Ik antwoord niet. Ik leg mijn armen over elkaar heen. "Mag ik nu naar mijn plaats?" Dat had ik niet moeten zeggen. Ik krijg een klap in mijn gezicht. Met tranende ogen leg ik een hand op mijn wang. Ik kijk Stuward boos aan. "Een meisje slaan hè? Daar ga je spijt van krijgen." zeg ik zachtjes, maar wel hard genoeg om het hem te laten horen. "Gaan we dreigen?" Een nieuwe klap volgt. "Ja." zeg ik. Stuward wil weer slaan, maar ik hou zijn hand tegen. "Je vergeet iets heel belangrijks. Ik ben misschien wel een meisje, maar ben een kei in vechten. Vooral omdat ik een opleiding tot grijze jager volgde, voordat ik gevangen werd genomen. Ik weet heus wel wat ik doe." sis ik in zijn oor. Ik leg zijn arm achter op zijn rug, zodat hij het uitkrijst van de pijn. De andere rover wil helpen, maar ik geef hem een trap in zijn maag, waardoor hij naar adem happend op de grond ineenzakt. Hij kijkt me met grote ogen aan. Ik wil hem nog een keer trappen, maar vanuit mijn ooghoek zie ik iemand in de opening van de kooi verschijnen. "Wat is hier aan de hand?" vraagt een harde stem. Er stapt een man naar binnen. Ik herken hem ergens van, maar waarvan weet ik niet meer. John Ruhl! De zoon van Joris Ruhl, die Will graag wilde wreken omdat hij zijn vader vermoord had. Ik sta nog steeds met Stuward in een greep, en de andere rover ligt nog steeds op de grond, happend naar adem. "Stuward en Menkel, wat is hier aan de hand?" Menkel wil antwoorden, maar heeft het te druk met naar adem happen. Stuward snikt een beetje. Sukkel. "Stuward heeft me twee keer geslagen. Het was puur zelfverdediging." zeg ik liefjes. John rolt met zijn ogen. Hij loopt naar me toe, trekt een mes en glimlacht dan. "Ik weet niet of je het al wist, maar hier zijn wij de baas. Dus mogen we je zoveel slaan als we willen. Of gewoon, pijn doen." Hij slaat toe. Een bloedende snee verschijnt op mijn wang, op dezelfde plek waar ik drie keer geslagen ben, mijn rechterwang. Hanna staat te trillen van angst en woede. Ik kijk hem boos aan. "Daar heb je het recht niet voor. Het zijn nog kinderen! Ze zijn al bang genoeg, omdat hun dorp is platgebrand en ze zijn meegenomen door mannen waarbij ze niet eens weten wat die allemaal wel niet kunnen doen! Jullie hebben het recht niet ze nog banger te maken dan ze al zijn!" roep ik uit. John's oog begint te trillen. Ik ben veel te ver gegaan, maar alle stress en alle ergernis moet er op dit moment uit. Ik heb heel veel zin om mijn mes te pakken en John daarmee neer te steken, maar mijn mes moet ik voor andere momenten gebruiken. John slaat nog een keer toe met zijn mes. Kwaad grijp ik mijn onderarm vast. Tegen een mes kan ik niks beginnen, behalve als ik sneller ben dan het mes. "Eigenlijk zijn jullie allemaal lafaards. Jullie vallen kleine weerloze kinderen aan met een mes of gewoon met geweld. Kleine, weerloze, niks over vechten wetende kinderen hebben we het over! Ik ben het zat!" schreeuw ik. John wil weer toeslaan, maar ik duik onder zijn mes door en trap zijn benen onder hem vandaan. Het mes valt uit zijn handen, maar helaas voor mij valt dat mes in de handen van Menkel, die meteen opstaat, klaar om toe te slaan. Ik trap hem in zijn scheenbeen, maar hij valt niet om. Hij steekt toe, maar is niet precies genoeg. Een enorme snee verschijnt in mijn bovenarm. Ik kreun. Het doet verrekte veel zeer. Ik zak ineen op de grond. Ik verlies in een rap tempo veel bloed. Hanna wil me helpen, maar weet dat zij de volgende is die aan de beurt is als ze dat doet. Dan moet ik iemand redden terwijl ik zelf bijna sterf van het bloedverlies, niet echt handig. John staat op, geeft me nog even een trap en loopt weg. "Laat dit een les voor iedereen zijn. Spreek me niet tegen, vecht al helemaal niet tegen me. Daar zul je spijt van krijgen." Hij glimlacht naar me. "Net zoals onze dappere grijze jager dat vandaag heeft." Toen werd alles zwart.

De grijze jaagster, Boek 1: EmaraWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu