Hoofdstuk 26

237 13 5
                                    

POV Tony
We konden aan boord op de Watersnijder, een schip onder de leiding van kapitein Mendrom. Kapitein Mendrom is een struise kerel met een baard en snor. Hij heeft oranje haar en is groot, zowel in de lengte als in de breedte. Zijn spieren zijn goed zichtbaar, en zijn gezicht toont alle jaren die hij op zee heeft gevaren. Ik mag hem niet zo heel erg. Hij is mij iets te schreeuwerig en lomp tegenover zijn bemanning. Ik en Will zijn niet de enige passagiers van het schip. Zo heb je het stelletje dat de hele tijd kussend op de boeg staat, met pauzes om adem te halen en naar de zee te kijken, een man die een beetje veel op een huursoldaat lijkt, een vrouw met een lange vlecht die zelfs over haar kont heen hangt, een man die de vrouw met de lange vlecht de hele tijd in de gaten houdt terwijl hij zijn bier opdrinkt en een gezin uit het havenstadje. Het gezin zoekt naar geluk in Emara, maar de rest heeft daar niks over willen zeggen tijdens het avondeten. Het stelletje was er toen niet, die waren alvast naar bed gegaan. Ik en Will hadden verzonnen dat we familie in Emara hadden wonen. Beter gezegd, dat zei Will toen hij aan de beurt was. Ik heb alleen maar geknikt. Helemaal gelogen is het niet, want Silferina is een soort familie voor ons. Maar het is ook weer niet helemaal waar, want we zijn ook op zoek naar een manier de Aralueense kinderen terug te krijgen. "Tony, luister je wel?" Ik schrik op van de stem van Will. Hij kijkt me verontwaardigd aan. "Sorry Will, wat is er?" Ik laat mijn gedachten even voor wat het is en luister. "We zijn er over drie dagen. Je kan niet oefenen en zal je wapens moeten verbergen, maar je mag ze met geen mogelijkheid gebruiken. We zijn boeren, die hebben geen wapens. De meesten dan." Ik knik. "Begrepen."

POV Silferina
Na de vergadering gaan we uit elkaar, zodat de rovers geen argwaan krijgen. We hebben afgesproken alle informatie in het midden te leggen en een plan te bedenken, want daar konden we tijdens de vergadering niet op komen. En als er iets genoemd werd was er weer iets waardoor het niet kon. Mats bood aan om vogels te roepen die kinderen optilden, en dan ermee wegvlogen. Daarna viel hij in slaap. Toen hij in slaap was gevallen keken we elkaar aan en barstten in lachen uit. Ik kan er nu nog om lachen. Lapis slaapt en ligt tegen me aan terwijl Hanna mijn haar aan het vlechtenis, om iets te doen te hebben. "Denk je dat we ooit terug komen? Terug in Aealuen?" vraagt Hanna opeens, terwijl ze een pluk pakt en invlecht. Ik haal mijn schouders op. "Dat ligt eraan, als we een goed plan kunnen bedenken die ook nog lukt wel, maar als hij mislukt niet. De kans is er wel." Hanna knikt stilletjes. In de stilte die volgt probeer ik weer een plan te bedenken. Op de open zee kunnen we sowieso niks uithalen zonder dat er gevochten moet worden, iets wat ik probeer te vermijden. Maar we hoeven toch ook niet hier te ontsnappen? Ik bedenk me iets. De rovers zullen voorzichtig moeten zijn in Emara, omdat de koning en koningin ze zoeken omdat ze ook kinderen van Emara mee hebben genomen. Pollo komt bij ons zitten. Ik moet meer te weten zien te komen. "Pollo, hoe oud was je toen ze je gevangen namen?" Pollo schrikt van mijn vraag, en denkt na. "Drie, ongeveer." "Hoe oud ben je nu?" "Zestien." Ik frons mijn wenkbrauwen. "Hoelang zijn ze al bezig dan?" "Dertien jaar. Ze hebben daarvan acht jaar niks kunnen doen en toen de vreemde man dat hoorde werd hij woest. Toen zijn ze weer bezig gegaan, en kwam John Ruhl erbij. Dat was vier jaar geleden. Een jaar geleden begonnen ze in Araluen." O. Nu begrijp ik het weer. Ik begin te rekenen. Vier plus acht is. "Ik tel maar twaalf jaar. Waar is het andere jaar?" "Het eerste jaar konden ze gewoon bezig in Emara, toen werden ze ontdekt en hebben zich acht jaar stil gehouden. Toen werd de vreemde man boos en beval ze weer bezig te gaan. John Ruhl kwam met het idee om andere landen ook te doen en drie jaar later gingen ze bezig in Araluen, nu duidelijk?" zegt Pollo een beetje geïrriteerd. Ik knik. Pollo valt in slaap. Ik wil de sterren weer zien, want dan kan ik wegdromen en denken aan Tony en Will. Hoe langer ik hier ben, hoe meer ik ze missen ga.

POV Tony
Op het schip is vrij weinig te doen. De boog heb ik ondertussen af en hoef ik alleen nog maar te testen, wat niet kan hier. De armband heb ik bij mijn bagage gedaan, waar hij veilig zal zijn en niet kan breken. Hij ligt tussen een stapel kleren, en behalve als er iets zwaars op valt kan het niet kapot. Ik kijk naar de sterren. Ik mis Sil echt ontzettend erg. Elke keer als ik aan haar denk komen er tranen in mijn ogen. Ook nu. Will komt naast me staan en slaat een armommeheen. Zachtjes huil ik, denkend aan Silferina en aan alle leuke tijden die we gehad hebben. Haar lach, haar nieuwsgierigheid, toen ze uit de boom viel, toen ik haar vastpakte, het laatste moment dat ik haar zag..... Will aait me over mijn urg. "Rustig maar. Ik mis haar ook." fluistert hij in mijn oor. Alsof hij een vader is neemt hij me in een knuffel, met zijn hoofd op de mijne. Ik leun tegen zijn borst aan, luisterend naar zijn ademhaling en zijn hartslag. "We halen haar terug, koste wat het kost. Ik beloof het je." Huilend knik ik, met een brok in mijn keel. Koste wat het kost, het is ook weer niet de bedoeling dat er iemand dood gaat. Maar sommige dingen kan je niet voorkomen. Laat ik dan maar hopen dat er niemand dood moet, en van ons drieën al helemaal niet.

De grijze jaagster, Boek 1: EmaraWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu