Hoofdstuk 33

229 15 7
                                    

POV Silferina
Ik schud verbaasd met mijn hoofd en krabbel overeind. Tsjee, ik was wel erg niet aan het opletten zeg. En nu wordt mijn Aralueens ook nog slecht in mijn hoofd. "Gaat het?" vraagt de jongen waartegen ik botste. Er vielen me twee dingen op. Een, hij praatte in een andere taal. Twee, ik kon het verstaan. Ik kijk hem met open mond aan. "Euh..." zegt hij. "Sorry. Ik spreek je taal niet maar versta hem wel." zeg ik in dezelfde taal. Ik knipper verbaasd met mijn ogen. Eerst verstaan en dan spreken? "Juist ja." zegt de jongen, waarmee hij mijn gevoelens precies uitdrukt. "Kan ik je ergens mee helpen?" Ik kijk hem blij aan. "Het paleis. Ik moet zo vlug mogelijk nar het paleis. En ongezien natuurlijk." De jongen trekt een wenkbrauw op, precies zoals ik dat altijd doe. Misschien is het wel een trekje van het volk. Maar wacht, dan ben ik van dit volk! Nee, laat het los Sil. Dat is niet mogelijk. Toch knaagt het gevoel wel aan me, dat gelukkig weggaat als de jongen zich omdraait en me wenkt. Dan rent hij ervandoor, en ren ik achter hem aan. Hoewel hij rent doet hij dat wel geruisloos, en anders hoor je het amper. Hm, moet hij me eens leren. Niet dat ik het zelf niet kan, maar ik ben zo te horen beter hoorbaar dan die jongen. Ik weet zijn naam niet eens. Ik haal mijn schouders op. Later, dat is even een zorg voor later. Nu eerst, rennen en het paleis bereiken. Daarna zien we wel weer verder.

POV Tony
Het stormt al minder dan het eerst deed. Het regent zachtjes en dondert in de verte, maar het lijkt een beetje over te gaan. Will zei dat het slim was om na de storm te vertrekken, maar nu hij bijna over is komt er een nieuw probleem. Eten. Het eten was bijna op, omdat de kinderen van het gezin het aan de zeemeeuwen voerden. Eerst vond ik dat wel lollig, maar nu dat een probleem is vervloek ik ze in gedachten. Maarja... De mannen zoeken nu naar eten en drinken, want daar kan je niet genoeg van hebben, en als we genoeg eten hebben gaan we weer verder. Mokkend zit ik aan de waterkant, starend in de verte naar de bliksemflitsen verder op zee. Die gaan richting Araluen, dus daar kunnen ze over een paar weken flinke storm verwachten. Niet dat het mij op dit moment wat boeit... Clare gaat naast me zitten. Zij is de enige die van mij en Wills echte identiteit weet, nouja, dat we grijze jagers zijn dan. Ze is ook de enige die ik echt vertrouw, op de kapitein na. "De storm is bijna over, en toch blijven we een paar dagen om eten te zoeken. Raar hè?" Ik leg Clare vlug even uit dat het eten eigenlijk niet nodig was geweest maar de kleintjes van het gezin het aan de vogeltjes hadden gevoerd. Als ik klaar ben met mijn verhaal begint Clare keihard te lachen. "Wat is daar grappig aan?" "Het is schattig." "Wat?" vraag ik verbaasd. "Schattig van die kinderen. Ze dachten er niet bij na." "Nou, hadden ze beter wel kunnen doen." zeg ik mopperend. Clare stopt met lachen. "Waarom ben je er zo verdrietig over?" "Omdat ik Sil zo niet help." zeg ik verdrietig. Clare kijkt me niet-begrijpend aan. Ik leg haar uit dat Silferina zichzelf had opgeofferd om mij te helpen en daarbij gevangen is genomen door de kinderrovers, nu dus in levensgevaar is en ik en Will haar proberen te helpen. "Oh." zegt Clare. "Ja, dan snap ik wel dat dit oponthoud niet welkom is." We zwijgen een tijdje. "Ik denk niet dat ze Silferina daarom gevangen hadden genomen." zegt Clare. Nu is het mijn beurt om er niks van te snappen. Clare staart naar de zee. "Ze heeft een aantal dingen gedaan waarvoor anderen zijn vermoordt, dus denk ik dat ze haar ergens anders voor willen. Maar wat weet ik niet, behalve dat ze misschien willen dat de grijze jagers erachteraan gaan. John wilde het daar niet over hebben." John, dat was ik vergeten. John dinges heette die man. Bij het verhaal aan Will was ik die naam vergeten. Misschien kan ik hem zo nog zeggen. "Dat was ik vergeten te vragen, maar toen ik het verhaal van jou aan mijn mentor vertelde wist ik die naam niet meer. Hoe heette hij ook al weer?" "John Ruhl." zegt Clare. Ik knik een paar keer. John Ruhl, onthouden nu Tony.

POV Silferina
Na een verschrikkelijk ingewikkelde weg van gangetjes, daken en straten komen we de stad uit. De jongen stopt hijgend met rennen en vervolgt de weg lopend, maar wel in een sneller tempo dan gewoon lopen. Ik probeer hem in te halen, maar ben te moe om zo snel te lopen. "Kan het misschien iets langzamer?" De jongen reageert niet. Ik probeer het in dezelfde taal als hij eerder sprak, waar ik ook mee bekend was om de een of andere reden. "Hé! Kan het een beetje langzamer misschien?" De jongen stopt en wacht tot ik hem in had gehaald. Dan lopen we op een rustig tempo verder. "Waarom moet je eigenlijk naar het paleis?" vraagt hij na een tijdje. "Ik moet met de heerser hier praten over een probleem in het land waar ik vandaan kom. Er worden kinderen gestolen, en niet op een zachtzinnige manier ook." De jongen knikt een paar keer en we lopen zwijgend verder. Tijdens het lopen neem ik hem in me op. Hij is een beetje gespierd, wat betekent dat hij een training volgt, hij is even lang als mij, misschien iets langer, heeft hetzelfde bruine haar, dezelfde blauwe ogen, hij draagt een bruine broek, een blauw, modderig shirt en een ketting om zijn hals, met een medaillon eraan. Ik vraag me af wat er in het medaillon zit. Ik zie dat de jongen mij ook in zich opneemt. "Wat zit er in het medaillon?" vraag ik in zijn taal. Emaraans? Emara's? Weet ik veel hoe het heet. Emaraans klinkt het best... "Een foto." zegt de jongen. Zijn stem klinkt droevig. "Als je het er niet over hebben wil is het oké hoor." zeg ik. De jongen schudt zijn hoofd. "Nee, je mag het wel weten. Het is een foto van mijn zusje." Hij wilde er nog iets aan toevoegen, maar zegt het niet. "Oh. Is ze aardig?" vraag ik, in de hoop meer te weten te komen. "Ze was aardig ja, van alles wat ik me herinner...." Ik denk dat ik het er verder niet over hebben moet. Die jongen staat op breken, zo te zien. "Is het nog ver?" vraag ik, om van onderwerp te veranderen. Nee, nog een paar minuten en je kan het paleis al zien. "Nee, nog een paar minuten en je kan het paleis al zien." Ik probeer mijn verbazing te verbergen, maar volgens mij is het van mijn gezicht af te lezen. Die stem weer, die me ook vertelde dat ik al eerder met wapens gewerkt had en die de namen altijd zei. Goldur, Tigerai, Saffina en Smarago. Ik glimlach. Die stem heb ik lang niet gehoord.

De grijze jaagster, Boek 1: EmaraWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu