Hoofdstuk 34

242 16 6
                                    

POV Tony
De storm is gaan liggen, en als het goed is kunnen we morgen verder trekken. Als het goed is. Als de mannen genoeg eten hebben kunnen vangen en als de kapitein dan vindt dat we verder kunnen. Ik schop tegen steentjes om mijn verveling tegen te gaan, maar het helpt niet echt. John Ruhl. Ergens komt die naam me belachelijk bekend voor, maar dat ik onmogelijk, aangezien ik nog nooit van John Ruhl heb gehoord. Is het misschien dat ik ooit van een John heb gehoord en daarmee associeer? Weet ik veel. Ik kijk naar de zee, die zachtjes ruist alsof er net totaal geen storm was geweest. Ergens aan de overkant is Silferina, en ik ben nu al helemaal vastbesloten haar te vinden. Ik bal een van mijn vuisten. Wee het gebeente van degene die haar meegenomen had. Wee het gebeente van degenen die haar pijn doen, of dat nog van plan zijn. Ik kijk naar de opkomende zon, die als een goudkleurige bal langzaam omhoog rolt. Ik kom Sil, ik en Will. We komen je helpen, aLs dat tenminste nodig is. Je weet maar nooit, misschien heeft ze het al opgelost. Ik vervloek die hoop. Nee, het is heel onwaarschijnlijk dat dat gebeurt. Maar toch, ergens knaagt het gevoel dat dit al opgelost wordt. Hoe dan ook, ik wil Sil terug. Als ik op dit moment alles mocht wensen was het dat.

POV Silferina
Als we bij het paleis aankomen zegt de jongen me gedag en gaat zelf via een van de dienstingangen naar binnen. Ik wordt door een van de wachters die de jongen aan had gesproken naar binnen gebracht. Voor een van de deuren zegt hij me dat ik hier even moet wachten en gaat naar binnen. Mijn wapens waren afgenomen, iets wat ik volkomen begrijp. Ik heb ze ook netjes allemaal aangegeven, zelf die die ik verstopt had voor het geval dat de rovers me te pakken kregen. Ze keken een beetje raar op toen ik zelfs messen uit mijn laars en mantelkap haalde, maar vroegen er niks over. Mijn mantel komt net tot mijn bovenbeen en is helemaal gerafeld, door al die keren dat ik er wat vanaf had gehaald. Van mijn mantel keken ze ook een beetje raar op, net zoals van mijn verwondingen van het ontsnappen en die keer dat ik met de rovers vocht. Maar toch zeiden ze er niks over. Dat is omdat ze het raar vinden dat vrouwen vechten. Er is maar een meisje geweest die graag vocht, j- Hou je kop. De wachter komt weer tevoorschijn. "De koning wil je graag spreken, maar komt net zijn bed uit, dus u zult even moeten wachten." Ik bijt op mijn tong en knik. "Zeg me maar wanneer ik naar binnen kan." Ondanks dat ik deze taal net heb 'ondekt' vind ik het wel makkelijk om te praten. Alsof ik het al jaren gesproken heb. Ik heb zelfs het buitenlandse-accent niet, dat de meeste buitenlanders die in Araluen komen wel, hebben. Ik zucht en ga op de stoel naast de deur zitten. Elke minuut die ik wachten moet is een minuut teveel, maar ik moet wachten. Straks zit ik nog in de cel omdat ik te ongeduldig was, en dan kan ik geen enkel kind helpen. Dat willen we ook niet hebben.

POV Tony
Will en de anderen kwamen terug. Opgewonden vraagt iedereen naar de vangst, die nogal rijk was. Konijnen, vogels en een hhert, en allerlei kruiden hadden ze meegenomen. De man van het gezin was gewond aan zijn been, omdat hij geschept was door het bhert, maar gered door Will, die het hert met een schot doodde. "Toeval." beweerde hij, maar ik weet wel beter. Will is een scherpschutter, net als Silferina. Will is natuurlijk wel beter, maar Sil was echt een natuurtalent. Ik krijg weer een steek in mijn hart als ik aan haar denk. Kom op Tony, over een dag kan je haar alweer gaan zoeken. Nouja, twee dan. Morgen gaan we en dan is het nog een dag voor de zeereis. Nog twee dagen, ik kan bijna niet wachten.

POV Silferina
Na een hele lange tijd van wachten mag ik naar binnen. Tijdens het wachten staarde ik naar de grond, terwijl de wachter naar mij staarde. Logisch natuurlijk, hij moet me in de gaten houden. Toch werd ik er zenuwachtig van. Toen de deur naar binnen openging en de tweede wachter, een met grijze plukjes in zijn haar, persoonlijk vond ik dat heel lollig, me wenkte. Ik haalde diep adem en liep achter de wachter naar binnen. Ik voelde me ontzettend zenuwachtig, omdat ik niet wist wat er komen zou. De zaal waar ik in liep was enorm. Het had een tapijt naar een troon lopen, die aan het einde van de enorme zaal stond. Het was een eenvoudige troon, gemaakt van hout met allerlei versieringen erop. Aan beide kanten stonden twee kleinere tronen, waarvan er een dan weer groter was dan de andere drie. Op de middelste troon zat een man met kort, zwart hhaar, vrolijke, blauwe ogen en een glimlach op zijn gezicht die er niet vanaf te krijgen leek. Het was een kleine glimlachh, alsof hij een klein binnenpretje heeft. Naast de man zit een vrouw, met lang, ingevlochten, bruin haar, groene ogen en een vriendelijke ggezichtsuitdrukking. Ze is heel mooi, viel me meteen op. De man droeg een kroon van goud en de vrouw een tiara van goud. De koning en koningin, dacht ik meteen. Aan de linkerkant van de man zaten twee jongvens, waarvan er een me heel bekend voorkwam. De jongen waartegen ik botste! Hij grijnst naar me. Ik krijg een rode kleur, maar dat kon hij niet zien, aangezien ik mijn kap op mijn hoofd had om me een beetje comfortabel te voelen. Niet nodig dus. Naast de jongen zat een andere jongen, met een ernstige gezichtsuitdrukking, zwart haar en groene ogen. Zij droegen beide dezelfde zilveren kroon, net als hun vader. Tenminste, ik denk dat het de zoons van de koning zijn. Dan moet de vrouw naast de koning de koningin zijn. "Majesteit, hier is de vreemdeling die u wilde spreken." De vreemdeling, juist. Ik kniel voor het koningsgezin, omdat ik denk dat het het juiste is om te doen. Denk? Weet. "Sta maar op vreemdeling." Ik sta op. "Waar kom je vandaan?" vraagt de koning me. "Araluen, een land over de zee." antwoord ik. De koning knikt. "Wie zijn je ouders?" Is het normaal dat ze dit vragen? Vast. "Weet ik niet." zeg ik met een brok in mijn keel. De koning fronst zijn wenkbrauwen, en ik zie de wachters hun wapens vastpakken, voor het geval dat. Ze zijn trouw aan hun koning, wat betekent dat het een goede koning is of hij ze een hele smak geld geeft. Ik denk het eerste. "Hoe heet je?" Ik aarzel even, aangezien Will altijd zei dat je je naam nooit geven moet. Zeg het maar, het is goed om te doen. "Silferina." zeg ik, harder dan bedoeld. De koningin snakt naar adem. "S-Silferina?" De hele zaal lijkt van slag te zijn, maar ik het geen idee waarom. Opeens voel ik me heel ongemakkkelijk, en het enige dat me ervan weerhoudt weg te glippen is het feit dat de kinderen hulp nodig hebben. Een van de wachters komt naar de onthutste koning, fluistert hem iets in zijn oor en wijst naar me. "Hoe weten we zeker dat je de waarheid spreekt?" vraagt de koning, en zijn blik verhard een beetje. Tsja, wat is de beste manier om een vreemdeling te vertrouwen. De jongen waartegen ik opbotste springt op, rent naar zijn moeder en fluistert haar wat in haar oor. Zijn gezicht ziet er hoopvol en blij uit, maar ik heb nog steeds geen idee waarom. De koningin knikt een paar keer, staat op, loopt naar me toe en doet mijn mouw omhoog. Ik protesteer niet eens, iets wat niet normaal voor me is. Ze rolt mijn mouw op tot ze bij mijn bovenarm is, draait mijn arm om en kijkt. "Wil je je elleboog even buigen alsjeblieft?" Ik doe wat ze vraagt, en opeens weet ik waar ze naar zoekt. Er zit een litteken op mijn bovenarm, die alleen zichtbaar is als ik mijn elleboog buig. Waar die vandaan komt weet ik niet, net zomin als iedereen die ik ernaar vroeg. Allerlei theorieën kwamen in mijn hoofd, maar geen van die theorieën kon een litteken die alleen zichtbaar was als ik mijn elleboog boog maken. Het is een klein streepje, van ongeveer twee centimeter. Hij lijkt mijn arm doormidden te willen snijden. Toen ze hem zag stokte haar adem. "Het zit er..." fluistert ze. Ik kijk haar niet-begrijpend aan. De koning komt naar ons toe hollen en zijn zoons volgen hem. Allemaal kijken ze naar mijn litteken. Ik bijt op mijn lip, waant ik heb nog steeds geen idee hoe ze wisten dat het daar zat. Je bent hun dochter. De stem doet alles op aarde stilstaan, en mijn mond zakt open. D-dochter? Dan moeten zij... De koningin neemt me in haar armen en begint te snikken. Dan zakt ze naar de grond, waarbij ik meezak om niet om te vallen. De rest komt erbij zitten, en omarmen me ook. Zelfs sommige soldaten komen om mee te huilen off om me gewoon even te zien. Dan neemt de vrouw mijn gezicht in haar armen, en kijkt me gelukkig aan. "Eindelijk ben je er weer." fluistert ze. "Saffina..." mompel ik. Dan begrijp ik het. Dit zijn mijn ouders, mijn familie. De soldaten niet, maar de koninklijke mensen hier wel. De namen waren de sleutel tot mijn verleden, mijn familie. Smarago, smaragd, Saffina, saffier, Tigerai, tijgeroog, Goldur, goud, Silferina, zilver. Ik krijg tranen in mijnnogen. Er zijn nog veel raadsels die opgelost moeten worden, zoals waarom ik me alleen de namen herinner, en niet meer. Maar dat maakkt nu even niet meer uit. Ik ben thuis, thuis bij mijn familie, waar ik hoor. Huilend stort ik me in mijn moeders armen. Thuis...

De grijze jaagster, Boek 1: EmaraWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu