Hoofdstuk 3

1.4K 39 0
                                    

'Dat ziet er niet fijn uit.' mompelde Wolfs. Ik knikte en ging door mijn hurken bij het slachtoffer zitten. De jongen die voor mij op de grond lag was nog jong. Volgens zijn legitimatie hete hij Noah Bennink en was net 18 jaar. Hij had bruin krullend haar met donkerrode plukken van het bloed. Het zat in een wilde bos, flink door de war. Zijn chocolade bruine ogen straalde doodsangst uit. Ze vertelde ons over de laatste seconden van zijn leven die hij doodsbang heeft doorgebracht. Ik liet mijn blik over zijn lichaam glijden. Zijn lichaam zag er al net zo verwilderd uit als zijn haar en gezicht. De kleren waren gescheurd en op sommige plekken doorbloed. Ik trok zijn T-shirt omhoog waaronder een flinke bijtwond verscheen. Zijn lichaam zat onder de bijtwonden. Het zag er inderdaad niet 'fijn' uit. 'Hem hebben ze goed te pakken gehad.' het was een vreselijk gezicht. Ik beet op mijn lip, trok mijn handschoenen uit en stond op. Wolfs legde kort zijn hand op mijn schouder en kneep er gemoedelijk in. Ik keek hem aan, hij liet zijn hand vallen, glimlachte even en keek daarna uitgebreid om zich heen. Vast om zo niet naar het afgeslachte lichaam voor ons te hoeven kijken. We stonden op een open plek in een dichtbegroeid bos. Het was een klein grasveltje met een doorsnede van nog geen tien meter, waar aan de rand alweer een muur van takken en bladeren begon. Naar de open plek leide een klein paadje. Onopvallend voor de gewone wandelaar, maar bekend bij de baasjes. Het veltdje diende prima als honden uitlaatveldje. Het is een prima honden uitlaatveldje. Afgelegen en verborgen zodat de hond vrij rond kan rennen en niemand er last van zou hebben. Het lichaam was dan ook door een baasje gevonden. Een wat oudere vrouw rond de 60 die hier dagelijks haar rondje doet. Behoorlijk overstuur had ze 112 gebeld en zo stonden we hier nu. 'Familie maar eens inlichten?' onze blikken kruisten. Hij knikte kort en volgde het paadje terug naar de bewoonde wereld.

'Bent u Mevrouw Bennink?' Vroeg ik toen de deur op een kier open ging. De gestalte achter de deur knikte en trok de deur iets verder open. In de deuropening stond een klein gebouwde vrouw met hetzelfde bruine ogen en krullende haar als haar zoon. 'Eva van dongen recherche Maastricht. Dit is mijn collega Wolfs. Zouden wij even binnen mogen komen?' De vrouw achter de deur knikte twijfelachtig en trok de deur verder open zodat we naar binnen konden.

'Koffie, thee?' Ik wisselde een korte blik met Wolfs die nee schudde waarna zijn woorden 'Nee dank u.' volgde. De vrouw humde wat en zette de mokken weer terug in het kastje. Ze strompelde door de kamer en nam na een tijdje plaats op de bank naast mij. 'We hebben niet zo goed nieuws voor u.' begon ik het onvermijdelijke gesprek. Deze woorden trok de aandacht van de vrouw die me aandachtig aan keek. 'Wij hebben het lichaam van uw zoon gevonden.' Haar blik verstijfde en ontdaan keek ze me aan. In haar ogen vormden tranen die niet lang daarna over haar wangen naar beneden rolde. Ze barste in tranen uit en verborg haar gezicht in haar handen. Ik slikte bij het zien van de gebroken vrouw voor me. Ik vond het vreselijk om mensen dit nieuws mee te delen. Het blijft moeilijk, zelfs in al die jaren dat ik werkzaam ben bij de politie. Ik denk dat het iets is wat je nooit echt leert, iets wat altijd lastig blijft. Twijfelend legde ik mijn handen op haar been en keek toe hoe de vrouw haar tranen liet lopen. 'Maar waarom, wat... wat is er gebeurd?' 'Daar kunnen wij u momenteel niets over zeggen. We zijn...' 'Ik moet naar hem toe waar is hij.' Werd ik ruw onderbroken. De vrouw was opgestaan en haar verdriet had plaats gemaakt voor wanhoop. Ik stond op en legde mijn hand op haar schouder. 'U kunt nog niet naar hem toe.' 'ik moet naar hem toe! Hij is mijn zoon!' ging de vrouw er tegen in en schudde boos mijn hand van haar schouder. Haar ogen waren rood van het huilen, haar schouders beefde hevig en op haar gezicht stond een ontroostbare blik. 'U kunt nog niet naar hem toe, het onderzoek is nog niet afgerond.' haar gezicht versteende. 'wij vermoeden dat uw zoon door een misdrijf om het leven is gekomen.' nou, een vermoeden was het niet. Je wordt niet zomaar dood aangetroffen in een afgelegen bos, en ook zeker niet met die verwondingen. Hij moet wel vermoord of iets in die geest zijn. Maar dat feit hield ik maar achterwegen. De reden waarvoor ze hem nog niet kon zien was dan ook omdat zijn lichaam nog niet was vrijgegeven. 'Wij zouden u wat vragen willen stellen betreft uw zoon.' vroeg ik nadat de vrouw afgekoeld leek te zijn en maande haar te gaan zitten op de bank. Wolfs die al die tijd achter me stond was in de stoel tegenover ons gaan zitten en keek ons nauwlettend aan. 'Heeft u enig idee wie uw zoon iets aan zou willen doen.' De vrouw keek met haar blik vol tranen naar Wolfs en schudde haar hoofd. 'Ik heb werkelijk geen idee, hij is een brave jongen.' Stamelde ze en pinkte een traan onder haar ogen weg. 'Weet u niks over een ruzie, op school, werkt of met vrienden?' Ze snikte en haalde niet wetend haar schouders op. 'Ik zou het niet weten wie hem iets aan wilt doen.' 'Gedroeg hij zich anders de laatste tijd, veel op zijn kamer of juist veel weg.' Ging Wolfs verder. 'Ik weet het niet, hij is erg gesloten naar mij toe, hij is amper thuis. En als hij thuis is praat hij niet met me. Maar zo is hij altijd al geweest.' Haar schouders beefde en even later barste ze weer in tranen uit. 'En nu is hij dood.' Jammerde ze. Ik beet op mijn lip en keek toe hoe de vrouw ontroostbaar huilde. Ik wisselde een bekommerende blik met Wolfs, die hij begreep, waarna hij opstond. 'Dank u wel voor uw tijd we laten het u weten wanneer u naar hem toe kunt.' ik volgde Wolfs zijn voorbeeld en stond op van de bank. Ik viste een visitekaatje uit mijn zak en stak het naar voren uit richting de vrouw. 'Mocht u vragen hebben, of u iets te binnen schieten. Kunt u mij altijd bellen.' Drukte ik haar op het hart waarna we gedag zeiden en richting de uitgang liepen.

'Jullie zijn vrienden van Noah?' de jongens voor ons knikte kort en staarde verlegen naar de grond. 'hoe lang zijn jullie al vrienden.' de jongen die in het midden stond keek me kort aan waarna hij zijn ogen weer vluchtig neersloeg en verborg onder de pet die hij op had. 'Ik al 4 jaar. 4 jaar geleden kwam ik bij hem in de klas en sindsdien zijn we vrienden.' Hij wankelde wat ongemakkelijk op zijn voeten en staarde naar mijn voeten. 'Wat voor jongen was Noah?' vroeg Wolfs. Ik wisselde een korte blik met Wolfs die de jongens aandachtig in de gaten hield. 'Ik weet niet. Gewoon. Verlegen in het begin maar als je hem langer kent merk je daar niks van.' stamelde de jongen. Zijn stem beefde. 'Weet jij iets over een ruzie of problemen.' weer haalde de jongen zijn schouders op. 'Gedroeg hij zich anders de laatste tijd?' 'nee, niet dat ik weet. Hoewel hij meer uitgelaten leek. Maar de vakantie is ook in zicht dat kan het ook zijn.' 'Wat zou hij volgend jaar gaan doen?' hij slikte even en frunnikte aan de zoom van zijn vest. 'Hij zou Dierengeneeskunde gaan studeren in Utrecht. Hij is gek op dieren, een grote dierenvriend en dit was echt een droom van hem.' ik knikte kort en wisselde een blik met Wolfs. 'Je zei dat hij meer uitgelaten was, wat bedoel je daarmee?' vervolgde Wolfs het gesprek. 'Gewoon, hij leek vrolijker, in een goed humeur.' 'En je weet niet wat er was?' de jongen schudde zijn hoofd. 'nee, geen idee hij heeft niks tegen mij gezegd dus het zou wel niks boeiends zijn.' 'Ook niets tegen jullie?' richtte Wolfs zich op de zwijgende vriendengroep. Ook zij schudde hun hoofd. De jongen in het midden haalde zijn pet van zijn hoofd, streek zijn hand door zijn haar en zette zenuwachtig de pet weer op zijn hoofd. Hij beet op zijn lip en knipperde wild met zijn ogen om de tranen binnen te houden. 'Bedankt voor jullie tijd.' sloot ik het gesprek af. Ik knikte ze vriendelijk gedag en liep richting de uitgang.

'Een echte dierenvriend.' herhaalde Wolfs de eerder gezegde woorden. 'En dan kom je zo aan je einde. Onder de bijtwonden op een honden uitlaatveldje.' Ik slikte bij het horen van de wrede waarheid en staarde naar de stoeptegels voor me. 'Mechels inlichten?' ik knikte goedkeurend, viste de sleutels uit mijn zak en stapte in aan de bestuurderskant. Wolfs nam plaats naast mij en deed zijn gordel om. Zwijgend reden we naar het bureau. Het was stil in de auto en de spanning was om te snijden. 'Eva?' probeerde Wolfs onzeker. 'ja.' ik hield mijn ogen strak op de weg voor me. Ik voelde de bui al hangen. 'dit gaat zo niet langer.' ik schudde mijn hoofd. Wetend dat hij het over de nachtmerries had. 'Het wachten is op de autopsie, misschien dat we daar wat wijzer van worden.' sprak ik er overheen. In mijn ooghoeken zag ik Wolfs afkeurend zijn hoofd schudden. Ik weet dat hij er een hekel aan heeft als ik zo doe, maar ik had nu echt geen behoefte aan een gesprek. We zijn aan het werk. 'Eva denk je echt dat ik het hierbij laat, je kunt dit niet blijven ontkomen.' klonk er boos. Ik wist dat ik hem hiermee pijn deed. 'Je heb gister zowat het huis bij elkaar geschreeuwd.' ging Wolfs verder. Ik beet op de binnenkant van mijn wang en staarde met een verbeten blik naar de weg voor me. 'En je was nogal paranoïde over vallen.' drukte Wolfs me nog eens op de feiten. Ik zond hem een giftige blik toe waarna hij zijn wenkbrauwen op trok. 'Niet dan? Op mij kwam je in ieder geval heel paranoïde over.' ik zuchtte. Hij had gelijk ik was heel paranoïde. Maar dat nu toegeven oh nee. Het viel best wel mee. Ik negeerde Wolfs zijn pogingen om me aan het praten te krijgen en reed na wat uren leek te duren eindelijk de parkeerplaats van het bureau op. Vlug stapte ik uit de auto en liep naar het bureau toe. Weg van Wolfs, en weg uit het 'gesprek' wat hij probeerde te voeren.

Tweestrijd   Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu