Hoofdstuk 4

1K 38 1
                                    

De dag was verder redelijk vlot verlopen. Die middag hadden we ons papier werk bijgewerkt en hadden 's avonds heerlijk gegeten. Nu lag ik in bed. Denkend aan de dag en wachtend tot de slaap zou vatten. Mijn gedachten gingen naar de zaak. Onze nieuwe zaak met nog niet veel vooruitgang. De zaak van Noah Bennink. De grote dierenvriend die mogelijk omgekomen is door zijn passie. Het beeld van Noah 's levenloze lichaam verscheen voor mijn ogen. Ik slikte de brok in mijn keel door en voelde kort erna wolfs zijn hand op mijn schouder. Ik draaide me om, zoekend naar zijn ogen voor steun. Maar tot mijn schrik was de plek achter mij leeg. Ik zette mijn hand boven mijn ogen om het felle zonlicht te dempen en keek nog eens goed. Ik zag de bladeren bij de bosrand ritselen en de margrietjes in het gras bewegen door de wind. Maar verder was de plek leeg en stond er echt niemand. Angstig draaide ik op me heen op zoek naar Wolfs die in geen velden of wegen te bekennen was. De benauwdheid steeg. Ik zag helemaal niemand, geen Wolfs en geen collega's die aan het werk waren. Hebben ze me gewoon alleen gelaten. Waar is iedereen? Ik keek naar het lijk wat voor mij op de grond lag. Hij lag er nog. Niet dat hij ver kon komen hij was dood. De warme gloed die ik op mijn rug voelde nam af samen met het licht wat door de open plek scheen. Ik zette mijn hand weer boven mijn ogen en tuurde naar de blauwe lucht die donkergrijs kleurde. De zon verdween en zo ook de warmte. Er zette een kille wind op die mijn haren overeind liet staan. Ik rilde en trok mijn jas dicht waarna ik mijn armen over elkaar sloeg en dicht tegen mijn lichaam drukte. 'Wolfs!' het bleef stil. Onnatuurlijk stil. Het harde bonkende geluid van mijn hart was het enige geluid wat te horen was. Benauwd keek ik nogmaals om me heen 'Wolfs?' Probeerde ik weer. Maar net zoals de eerste kreeg ik keer geen gehoor. 'Jongens dit is niet leuk meer kom te voorschijn.' Ik was inmiddels redelijk klaar met dit gebeuren en wou dat het ophield. De wind steek door mijn haren en liet de bladeren ritselen. Ik draaide me om en liet mijn ogen langs de bosrand glijden. Op zoek Wolfs, en op de uitkijk voor gevaar. Het laatste beetje daglicht verdween waardoor de open plek zich vulde met duisternis. Het was geen gewone duisternis. Het was onnatuurlijk donker en had een kille sfeer. Er hing een bepaalde druk in de lucht die invloed had op mijn ademhaling. Takjes kraakten. Met een ruk draaide ik me om en greep naar mijn wapen. Voor mij stond Wolfs. Verscholen tussen de bladeren en takken, en keek op me neer. 'Wolfs.' schreeuwde ik van opluchting en rende op hem af. Weg uit de open plek, weg van het lijk dat op de grond lag, weg uit de kille duisternis. Toen ik aankwam op de plek waar ik hem gezien had, was Wolfs spoorloos verdwenen. Hé, dat kon helemaal niet, waar is hij. Paniekerig draaide ik weer om me heen. Waar is iedereen, waarom ben ik alleen. Tranen wellen op in mij ogen en ik beet aan de binnenkant van mijn mond om de tranen binnen te houden. Mijn schouders schokte en ik trilde van de spanning. Een warme hand werd op mijn schouder gelegd. Onmiskenbaar om te missen in de ijzige kou die op was komen zetten. Ik draaide me om. 'Wolfs ' zuchtte ik opgelucht. Maar Wolfs was er niet. De plek was leeg. Mijn benen begonnen te trillen en bezweken even later, waardoor ik als een zak zout op de grond zakte. Wanhopig schoof ik mijn handen in mijn haren en liet de tranen hun weg over mijn wang glijden.
'Eva?' Ik keek op. Iemand zei mijn naam. Ik hoorde toch echt mijn naam. Het moet Wolfs zijn het was zijn stem. Ik keek opzij waar het geluid vandaan kwam en zocht naar de blauwe ogen die me zo liefdevol aan kunnen kijken. Alleen er waren geen blauwe ogen en het gestalte dat daar zat was ook zeker niet Wolfs. Geschrokken deinsde ik achteruit. Ik kroop voorzichtig over de drassige bosgrond naar achter en hield mijn adem in. De gedaante stapte uit de schaduw naar voren en maakte zich groot. Mijn adem schokte en ik schoof mijn handen voor mijn mond om een gil te onderdrukken. Voor mij stond een reusachtige grijze wolf met ontblote tanden en een woeste blik op zijn gezicht. Beangstigend kroop ik verder achteruit over de vochtige grond. Mijn hart bonsde in mijn keel. 'Doe me alsjeblieft niks.' Stamelde ik uit alsof dat zin zou hebben. Alsof het dier echt zou luisteren. 'Laat me leven, geef me...' een kans. Mijn stem sloeg over van de angst en verdween. De woorden bleven steken in mijn keel ik kon ze niet uitspreken. Het dier gromde. Het gegrom dreunde tot mijn botten door en liet mijn haren overeind staan. Ik kroop achteruit en voelde iets steken in mijn heup. Zonder er nog over na te denken had ik mijn wapen uit het holster getrokken en hield het recht voor me uit. ik schoot, de harde knal liet mijn trommelvliezen doen trillen en het schot liet mijn handen doen beven. Ik raakte het dier in de schouder. De wolf deinsde achteruit van schrik, keek naar de wond en gromde. Mijn schot had dodelijk moeten zijn. Het dier had dood neer moeten vallen. Op zijn minst geschrokken weg moeten lopen, maar mijn schot leek hem niet te deren. Het maakte hem alleen maar kwader en zo kwam het enorme dier grommend op me af lopen. Nog voordat ik een tweede keer kon schieten was het dier op me afgesprongen en had me tegen de grond gewerkt. De adrenaline stroomde door mijn lichaam en tevergeefs probeerde ik het enorme dier van me af te duwen. Ik vochtte, met alle kracht die ik in me had, voor mijn leven. Maar dit was niet te winnen. Ik was geen partij voor z'n groot dier. Doodsbenauwd keek ik op naar de wolf die over mij heen gebogen stond. Hij ontblote zijn tanden en boog voorover. Een ondragelijke pijn ging door me heen en ik schreeuwde het uit van de pijn. Het dier had me in mijn heup gebeten en ik zag hoe het bloed uit mijn zij stroomde. Mijn zicht werd wazig, de druk op mijn borst nam toen en langzaam zakte ik weg in de drassige bodem.

...

Ik wreef in mijn ogen en gluurde door de spleetjes naar buiten. Verslagen keek ik naar het plafond boven mij en nam diepe teug lucht. Ik lag in bed, het was maar een droom. Er is geen wolf en ik ben niet dood. Realiseerde ik me al gauw. De beet was nep maar de pijn is wel echt. Ik voelde mijn heupen branden. Dezelfde pijn als in de droom. Ik sloeg de deken van me af en keek ontzet naar het gene wat de pijn veroorzaakte. 'Is dat nou...' mompelde ik in mezelf en boog naar het nachtkastje om het lichtje aan te knippen. Ja, het waren echt wondjes. Wondjes die rood kleurde en sommige met de afdruk van vingernagels er in. Ik draaide mijn handpalmen naar boven en keek beduusd naar mijn vingers. Ik vormde klauwen met mijn handen en zette de vingertoppen op de wondjes. Het paste, de verhouding en maten paste. 'Eva.' klonk er van de gang. Oh fijn net toen ik dacht dat het niet beter kon stond Wolfs bezorg voor mijn kamer deur. 'Nee.' snauwde ik terug. Mijn stem brak. Het was onmiskenbaar om te horen. Mijn kamerdeur ging op een kier open en Wolfs glurde bezorgd naar binnen.
Nu hij me zo zag ging hij helemaal niet meer weg en zoals ik verwacht had, kwam hij de kamer binnen en nam plaats op de bedrand. 'Wil je er over praten?' en dan vertellen wat voor nachtmerrie ik gehad heb. De hele droom nog eens nagaan. Nee, daar had ik nu het minst behoefte aan. Ik schudde mijn hoofd en staarde naar mijn opengeslagen handpalmen in mijn schoot. Ik voelde dat ik trilde en vocht tegen de tranen. Wolfs pakte mijn open geslagen handen en drukte ze tegen zijn borst aan. Ik keek op, recht in de blauwe ogen van Wolfs. De ogen die ik gemist had vannacht. De ogen waar ik desperaat naar op zoek was geweest, maar nu recht voor me zaten. Ik snikte, voelde de tranen branden en kon mijn bevende schouders niet stil houden. Wolfs zag het. Ik wilde niet dat hij me zo zag maar wist mijn wanhoop en schrik niet te verbergen. Hij schoof dichterbij en sloeg zijn armen om me heen. Verslagen liet ik mezelf tegen zijn borst aan vallen en liet de tranen over mijn gezicht glijden. Wolfs aaide me over mijn haar en fluisterde bemoedigende woordjes toe. Ik ademde diep in en uit om mezelf tot rust te brengen. De geur van Wolfs vulde mijn neus en liet de vlinders in mijn buik doen oplaaien. Ik nam nog een diepe teug lucht en kroop dichter tegen zijn warme borst aan. Dit was wat ik nodig had. Wat ik nu wilde. De aanwezigheid van de man die zoveel voor mij betekent. Zonder te moeten praten, maar gewoon uithuilen en me laten troosten door Wolfs.
Wolfs, mijn partner en beste vriend. De man waar ik van ben gaan houden en niet meer zonder kan. Hij heeft gevoelens bij me losgemaakt. Gevoelens waarvan ik dacht dast ik ze niet had en ze ook nooit zou voelen. Ik ben naar hem gaan leven. Hij is een deel van leven geworden en ik en deel van het zijne. Hij heeft zijn wortels in mij gepland, zijn klauwen diep in mij gezet en zijn met een onzichtbare draad van gevoelens met elkaar verbonden. Ik kan niet zonder hem. Net zoals ook hij niet meer zonder mij kan.


Tweestrijd   Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu