Hoofdstuk 27

947 40 7
                                    

Met piepende remmen kwam ik tot stilstand voor een rood stoplicht. We waren op weg naar de patholoog-anatoom voor de autopsie op Mirthe Wiechers. De dood, gevonden vrouw van gister middag. Vanochtend was Wolfs wakker geworden met zijn armen om mij heen. Beschaamd had hij zich terug getrokken en was voordat ik iets kon zeggen de badkamer ingevlucht. Heel die ochtend hadden we nog geen woord gewisseld. Niet over de afgewezen kus, en niet over het samen slapen. Wat trouwens maar een kwartiertje was, maar dat wist Wolfs niet.

Ongeduldig tikte ik met mijn vingers op het stuur. Het was rustig op de weg. In geen velde of wegen was een auto te bekennen, en toch stond ik voor het rode stoplicht te wachten. 'Eva.' humde Wolfs. Ik keek naar de man tegen mij aan lag. Zijn armen waren om mij heen geslagen, zijn haar piekten alle kanten uit en zijn mond stond een beetje open. 'Eva.' mijn blik gleed opzij. Wolfs keek me verbouwereerd aan. 'Rij nou, hij is gewoon groen hoor.' ik keek vooruit naar het rode stoplicht, knipperde hevig en zag dat inderdaad het onderste rondje brandde. 'Ow.' verslagen trok ik op en vervolgde onze weg naar de patholoog. Na ongeveer een half uurtje bereikten we onze bestemming en gingen naar binnen. Bij de balie vroegen we waar we moesten zijn en werden begeleid naar de onderzoeksruimte. 'Meneer Eijkenaar zou zo kommen, u kunt hier wachten.' Zei de receptioniste met een opgezette glimlach, waarna ze de ruimte verliet en ons alleen liet. Ik keek de ruimte door. Het was een ongezellige koude ruimte. Er was een klein raam waar amper daglicht naar binnenkwam. De ruimte werd dan ook verlicht door de tl-verlichting aan het plafond. Langs de muren stonden er kastjes met divers onderzoek 's apparatuur en operatie materiaal. In het midden van de ruimte stond een tafel met een wit laken er over heen. Onder het laken lag Mirthe. Ik liet mijn ogen over het afgeschermde lichaam glijden van haar tenen naar haar hoofd. Ondanks het laken waren de contouren nog steeds erg goed te zien. Hé, zag ik nou... verbaasd zette ik een stap naar voren en hield mijn blik op haar borst gericht. Ja, ik zag het toch echt. Haar borst ging langzaam, maar regelmatig op en neer. Ik snelde naar de tafel toe, en had voordat Wolfs iets kon zeggen het laken van haar afgehaald. De vrouw had haar ogen gesloten en zag er bleek uit. Toch kon ik me niet vergissen. Ik legde mijn vingers op de hals en voelde al gauw een lichte hartslag. 'Eva, wat ben je aan het doen?' Wolfs was naast me komen staan en keek me geïrriteerd aan. 'Ze leeft.' stamelde ik. Wijzend naar de vrouw. 'Het is goed nu.' Verbaasd keek ik Wolfs aan. Wat zei hij nou? Het is helemaal niet goed nu. Ze leeft. Haar borst gaat op en neer en ik voel een hartslag. 'Ze is nu op een mooi plekje, boven In de hemel bij god, of in een van de sterren in het heelal. Niemand weet waar ze precies is. Maar ik weet dat waar ze is. Het goed is.' Nee, nee nee, jammerde ik. 'Verdomme Wolfs, waarom zeg je dat! Ze is helemaal niet dood' tranen welde in mijn ogen en keek naar wolfs die boven mijn kist hing. Samen met Romeo tilde hij het deksel er overheen. 'Nee alsjeblieft' ik trapte wild met mijn voeten en krijste het uit om gehoord te worden. Het licht in de kist werd minder en de kier tussen het deksel en de kist werd kleiner.

'Eva?' Wolfs zwaaide met zijn hand voor mijn gezicht en bracht me terug naar de werkelijkheid. Ik veegde de tranen weg en liet de hals los. 'Eva, doe niet zo gek. Ze is dood, anders ligt ze hier niet.' de irritatie in zijn stem was duidelijk te horen. Hij trok mijn hand weg en legde het laken terug. De patholoog kwam binnen en begon aan de autopsie. Van de autopsie werd de zaak niet veel duidelijker. Er waren geen menselijke DNA sporen gevonden maar wel katten haren van minstens 5 verschillende katten. Dat klopte ook, ze had katten. Hoeveel precies wisten we niet. gister telden we 3 katten. Maar wie weet hoeveel er op dat moment buiten waren. Aan de hoeveelheid gebruikte kattenschaaltjes en voorraad kattenvoer was te zien, dat het zeker om meerdere katten ging. Dat verklaarde ook de schrammen en krassen die op haar lichaam gevonden waren. Op het moorwapen dat in haar handen lag waren geen andere sporen gevonden. De feiten logen er niet om, ze zou zichzelf iets aangedaan moeten hebben. Alles duidde op zelfmoord. 'Om haar nek droeg ze dit kettinkje.' De patholoog hield een zilveren kettinkje in de lucht met sleuteltje er aan. Ik fronste. Het was een klein zilveren sleuteltje. 'Haar dagboek.' had ik mijn gedachte hardop gedeeld. De patholoog liet het kettinkje in een plastic zakje glijden en overhandigde het aan Wolfs. Wolfs hield de zak om hoog en keek me opgelaten aan. 'Dat maar even checken dan.' Ik knikte goedkeurend, bedankte de patholoog en liep achter Wolfs aan het pand uit. Buiten gooide ik de autosleutel naar Wolfs. Met mijn moeheid was het beter dat Wolfs rijd. Had ik vanmorgen al had gemerkt.

In de auto was het stil. Beiden zeiden we niks en bleven voor ons uit staren. 'Eva.' begon Wolfs. Ik zuchtte wat al gelijk voor een geïrriteerde blik van Wolfs zorgde. 'Ik wil dat je met iemand gaat praten.' 'Jammer voor jou. Want ik wil het niet.' Niet alleen bij hem zat de ergernis hoog. Ook bij mij. Het was duidelijk in mijn stem te horen. Dat wist ik. Ik deed niet eens moeite om het fatsoenlijk over te laten komen. Doe is even aardig tegen hem. Ik staarde nonchalant naar buiten. 'geloof me Eva, het kan je echt helpen.' Ik wierp Wolfs een dodelijke blik toe. Hij bleef koel voor zich uit kijken en Negeerde het, wat bij mijn nog meer irritatie om hoog bracht. 'Tot nu toe heeft het meer kwaads dan goeds gebracht. Je kunt dat idee van je vergeten. Het gebeurt niet!' Beet ik hem toe. Eva je hoeft niet verliefd op hem te zijn. Wat je wel bent. Maar dan kan je toch nog wel normaal tegen hem doen! 'Nee.' Wolfs keek me aan. Lichtelijk verbaasd dat ik dat hardop had gezegd keek ik hem aan. 'Nee, ik ga gewoon niet praten.' redde ik mezelf uit deze ongemakkelijke situatie. Na een tijdje lang zwijgen stopte Wolfs de auto en stapte uit. Hij gooide de deur met een klap dicht en liet me alleen achter. De klap van de deur dreunde door mijn hoofd. Ik nam mijn hoofd in mijn handen en wreef zachtjes over mijn voorhoofd. Proberend om de brandende koppijn te verzachten. Na een minuutje stapte ook ik uit en slenterde naar het huis. Ik duwde de deur die op een keur open stond, open en gluurde naar binnen. Wolfs liep door de gang en verdween een kamer in. Ik stapte naar binnen en ging de eerste kamer aan de rechterkant in. De badkamer.

Het was een knusse badkamer. Niet heel groot maar groot genoeg voor een bad en een douche. Ik stapte verder naar binnen en liet mijn ogen door de ruimte glijden. Mijn ogen vielen op de wastafel. Ik trok de kastjes er onder open en liet mijn ogen over de spullen glijden. Mijn blik viel op een scheermesje die met het scheerblad omhoog in een bakje stonden. Nee, je gaat niet... voordat ik er goed over na kon denken hadden mijn handen de deurtjes al weer gesloten. Daar vind je geen dagboek kan ik je al vertellen. Een frisse rozen geur vulde mijn neus. Verbaasd stond ik op en keek naar het bad. Het bad was tot de rand gevuld en op het wateroppervlak dreven rode roze blaadjes. Ik liep naar het bad toe, liet mijn hand in het water zakken en viste een blaadje uit het bad. Het water was warm. Zeker 38 graden. Ik verfrommelde het blaadje en gooide het in het bad. Het rode propje zonk naar de bodem en liet het water rood doen kleuren. Donker rood. De kleur van bloed. De rozengeur was verdwenen, het enige wat ik nu nog rook was een sterke lucht van roestend ijzer. De geur van bloed. Verbaast en angstig stapte ik achteruit. Ik snelde de badkamer uit en vluchtte de eerst volgende kamer in. In mijn haast botste ik tegen wolfs op die op dat moment uit de keuken kwam. 'eva.' Mompelde wolfs geïrriteerd en stapte achteruit. 'sorry.' Ik glimlachte flauw naar wolfs die mij boos aan keek. 'In de badkamer is niets.' Afgezien van dat rare bad wat ik me verbeeld moest hebben. Mijn blik verstijfde. Verbeeld. Verbeeld. Ging het woord door mijn gedachten. Ik keek wolfs aan. Verbaasd over het feit dat ik me dingen verbeelde. 'De keuken ook niet.' ik knikte kort. Natuurlijk ligt een dagboek niet in de keuken of badkamer. Het zou kunnen maar het is nogal onwaarschijnlijk. 'ik check de slaapkamer.' Deelde ik mee en liep naar de dichte deur aan het einde van de gang. Mirthe 's slaapkamer was lavendel paars geverfd. In het midden stond een tweepersoonsbed en aan de muren hingen posters van citaten en bekende toeristische trekpleisters over de wereld. Mijn oog viel op het onopgemaakte bed. Er lagen twee katten op slapen, zich niets aantrekkend van de twee 'inbrekers' die het huis doorzochten. Bij het hoofdeinde zag ik de matras ligt bollen. Een flauwe glimlach verscheen rond mijn mond. Ik kon wel raden wat er onder lag. Ik liep naar het bed toe en tilde zonder pardon de matras omhoog, waardoor de katten uit hun slaap verstoord werden en er van af moesten springen. Ze bliezen naar mij en rende de kamer uit. Mij niks van hun aantrekkend, griste ik het rode boekje onder de matras vandaan. Wolfs kwam de kamer in gelopen en keek me kil aan. 'daar is niks.' de emotie in zijn stem was ver te zoeken. Ik hield het dagboek omhoog en hield Wolfs gezichtsuitdrukking nauwlettend in de gaten. Hij bleef kil voor zich uit kijken maar kon een kleine twinkeling in zijn ogen niet verbergen.

Tweestrijd   Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu