Hoofdstuk 17

924 38 3
                                    

De dag kroop langzaam voorbij. Na het verhoor van Robbert hadden we de tijdlijn verder opgesteld en door gepraat over mogelijke daders. We waren beiden van mening dat we de werkster nog wilde spreken. Veerle hadden we voor de lunch gesproken die verklaard had dat Renske er rond acht uur was en de deur voor Noah had opengedaan. Zelf was ze in alle haast naar school gevlucht omdat ze weer een te laat was opgestaan, en binnen een kwartier op school moest, zijn wat ze ook maar net haalde.
Veerle sloten we uit. Zij zou het niet gedaan kunnen hebben, waren we beiden van mening. Nadat we Veerle gesproken hadden gingen we lunchen in Maastricht. Tijdens de lunch spraken we verder en overlegde onze volgende aanpak. Zo legde we de mogelijke daders en hun motief nog eens op tafel, maar verder werd er geen woord gewisseld over vannacht. En ook de ochtend samen, het hand in hand wakker worden werd verzwegen. We prate er niet over. We zijn nu aan het werk en moeten ons hoofd erbij houden. Ik negeerde het zover ik kon. Maar de brandende pijn op mijn scheenbeen, die een behoorlijke paarse plek was geworden, liet de herinnering steeds opwaaien.
Met een zucht plofte ik op een stoel en sloeg mijn benen over elkaar. Ik onderdrukte een gaap en keek de vrouw voor me aan. 'Waarom zit ik hier?' klonk er onzeker. Ik liet mijn blik door de kale verhoorruimte glijden en keek nonchalant om me heen alsof ik niet wist waar ik was. Vorige keer toen we haar gesproken hadden, zaten we in de spreekkamer. Het feit dat we nu in de verhoorkamer zaten bracht haar duidelijk van slag. Ik keek weer naar de vrouw die dan ook angstig uit haar ogen staarde.
'We willen je wat vragen.' begon ik zacht. Om nu al gelijk er uit te gooien dat we haar verdachten van moord en dat ze daarom hier zat, was niet slim. Ze zou ze dicht slaan, en weigeren enige vorm van samen werking te verlenen. 'En dat moet hier?' was ze het er niet mee eens. Ik knikte en trok een verontschuldigend gezicht alsof ik het met haar te doen had. Wat ik niet had. Eigenlijk kon het me niet schelen. Ik was al behoorlijk klaar met deze zaak en hoopte dat we deze keer wel goed zaten. 'U was aan het werk op woensdag ochtend. Is er iemand buiten Veerle die dat kan bevestigen?' De vrouw knikte 'Ja, Robbert.' 'Maar u heeft hem niet gezien of gesproken voor 9 uur?' Ze schudde haar hoofd. 'Nee hij lag nog in zijn bed.' Ik knikte en wisselde een korte, veel zegende blik met Wolfs. 'Hoe laat vertrok Noah van huis met Max?' Vroeg Wolfs en zette zijn hand onder zijn kin. 'Rond 10 over.' antwoorde Renske braaf en staarde verlegen naar haar schoot. 'En al die tijd daarna was u alleen.' Ze knikte weer en bleef zwijgend naar haar schoot kijken. Zo te zien weet ze, dat ze geen alibi heeft en een groot gapend gat tussen 8:10 en 9:00. Dat is iets meer dan drie kwartier en voldoende tijd om de jongen om te brengen. Alleen miste het motief nog.
'Hoe gingen jij en de jongen met elkaar over weg?' ging Wolfs verder. Ze speelde zenuwachtig met haar vinger. Nadenkend over wat ze moest zeggen. 'Gewoon, normaal zakelijk.' 'Normaal zakelijk?' vroeg ik ter verduidelijking. 'Ja, we deden gewoon ons werk en gingen vriendelijk met elkaar om.' 'Mocht u hem?' vroeg ik maar naar de waarheid zonder er omheen te draaien. Ze slikte even. Ik wist genoeg en negeerde de blik die Wolf mij wierp. 'Ja, waarom niet.' gaf ze toch maar antwoord. Haar sarcasme droop er van af. Ik keek naar Wolfs en kon een kleine glimlach niet onderdrukken. Hij glimlachte terug en liet de vlinders in mijn buik voelen. Ik wende mijn ogen van Wolfs naar de timide vrouw voor me. 'Renske' ze keek op. 'Heb jij Noah vermoord?' Haar gezichtsuitdrukking verstijfde. In haar ogen las ik de schrik van de gevallen woorden. Ze zweeg, niet wetend wat ze moest zeggen. 'Heb jij hem vermoord?' Haalde wolfs mijn vraag. Ze keek van mij naar hem. Haar schrik had plaats gemaakt voor boosheid. 'Nee, waarom zou ik dat doen?' Zei ze kil. Ik was niet overtuigd. 'geen idee, zeg het maar?' Ze rolde met haar ogen en zond me een nijdige blik. 'Ik heb hem niet vermoord.' Hield ze het antwoord in het midden. Wolfs en ik gingen er dieper op in. We probeerde een bekentenis uit haar te trekken en noemden verschillende theorieën op. Maar dat allemaal zonder succes. We konden het niet winnen van de verlegen onschuldige werkster. Tenminste, nog niet. Ik was er inmiddels zeker van dat zij het was, maar bewijs hadden we niet.
'Ik ben benieuwd naar de reden.' Zei ik dan ook hardop toen we van achter het spiegelglas naar de vrouw keken. Wolfs was dwars naast mij komen staan en keek van de vrouw naar mij. Hij knikte en leunde op de arm die hij als steun op de kleine vensterbank had gelegd. 'We zien iets over het hoofd.' Deze keer knikte ik en dacht diep, op zoek naar losse eindjes waar we aan konden trekken.
'Ze had gevoelens voor Robbert.' Ging bij mij het lampje branden. Wolfs keek even moeilijk maar ook bij hem drong het even later, tot hem door. Rond zijn mond verscheen een aanstekelijke glimlach. Ik glimlachte terug en voelde mijn wangen rood worden. Om de rode kleur te verbergen staarde ik verlegen naar de grond. Hopend dat hij het niet zou zien in het weinige licht. Hij liet zijn hand over mijn slaap glijden en tilde mijn hoofd bij de kin omhoog. Ik keek nu recht in de blauwheldere ogen van Wolfs die langzaam maar zeker op me afkwamen. Mijn hard bonkte in mijn keel en de vlinders, gemengd met zenuwen gierde door mijn lijf. Ook ik kwam dichter bij en sloot mijn ogen toen ik zijn ademhaling over mijn gezicht voelde strelen. Ik kantelde mijn hoofd en smachtte naar de lippen van Wolfs. Echter, bleven de lippen weg.
Ik opende mijn ogen en keek in de twijfelende blik van Wolfs. Hoe kon hij nu stoppen. Nu, nu hij zo dichtbij was en niks ons nog verstoord had. Ik sloot mijn ogen weer, als teken dat het goed was. Dat ik wilde dat hij me kust en niet zo moest twijfelen. Ik was lichtelijk geïrriteerd geraakt en kon er wel boos om worden. Hij moet me niet eerst verleiden en vervolgens terug trekken alsof hij er niets van meent. Kus me dan gewoon of helemaal niet. Maar niet halverwege. Wolfs streelde over mijn wang en boog zijn hoofd meer naar mij toe. Ik sloot mijn ogen en weer voelde ik zijn adem over mijn gezicht glijden. Er zat zeker nog 5 centimeter tussen ons in. 5 Hele centimeters was ik verwijderd van zijn lippen. Hoe zouden zijn lippen voelen? Hoe zouden ze smaken? Ben je daar niet reuze benieuwd naar? Ja, ik wil ze proeven. Ik wil ze op de mijne voelen. zet de stap dan. Kus hem.
Krassend geluid van stoelpoten over een betonnen vloer, vulde de ruimte en liet me ontwaken uit mijn gedachten. Ik trok me terug en keek opzij naar onze vedachte. De werkster had haar stoel naar achter geschoven en haar benen over elkaar geslagen. Ze keek op haar horloge en tikte ongeduldig op de tafel. Ik verstijfde. Hoelang stonden we nou al hier en hoelang was ik in gedachten verzonken. Ik haalde mijn hand door mijn pony en zette een stap naar achter. Wolfs zijn hand die op mijn wang lag gleed van me af en verbrak de lichamelijke verbinding tussen ons. De trans die Wolfs om zich heen droeg viel, en mijn gedachten werden helder. Hoe had dit kunnen gebeuren en waarom had ik mezelf niet volledig niet volledig in de hand. Ik moet beter op letten. Wolfs niet zo dichtbij laten komen en mijn grenzen hoog houden

Tweestrijd   Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu